Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst
Parasolden (Pinus pinea)
De Parasolden wordt gekenmerkt door de brede, op een parasol lijkende kroon van uitgespreide takken. De boom kan tot 30 meter hoog worden, ze behoort tot de coniferen. De boomschors heeft diepe groeven en schubben en is roodbruin tot oranje van kleur. De twijgen zijn bleek grijsachtig groen en gekromd. De parasolden heeft haar oorsprong in het westelijke Middellandse Zeegebied, maar wordt al eeuwenlang aangeplant in kuststreken als windvanger.
Het blad (de naald) is 8-15 cm lang, donkergroen en eindigt in een scherpe punt. De naalden staan in paren. De knoppen zijn roodbruin en voorzien van witte rafels.
De mannelijke katjes zijn 1 cm lang, langwerpig en geelachtig van kleur.
De kegels (dennenappels) zijn opvallend groot (8-15 cm lang en 8-10 cm breed), eivormig-stomp tot halfrond met afgeplatte voet, glanzend roodbruin. Ze bestaan uit grote schubben met ruitvormige top en zijn gewelfd pyramidevormig, met 5-6 uitstaande randen en een stompe knobbel in het midden. De zaden zijn groot, 10-20 mm, mat, met een houtachtige schil, een korte vleugel. Ze zijn eetbaar en bekend onder de naam pijnboompitten.
Kenmerken van het geslacht Den (Pinus) waartoe Parasolden behoort.
Naalden op korte loten in bundels van twee tot vijf of meer.
Dennen in Nederland zijn aangeplant om zandverstuivingen vast te leggen.