Zomersneeuw

Zomersneeuw

Bekermos

Bekermos behoort, evenals rendiermossen en heidestaartjes tot de Cladonia-groep. Van de ongeveer 350 soorten komen er 50 in Nederland voor.

Het benoemen van de 50 soorten, laat staan de 350 soorten, is een ambitieuze, zo niet een onmogelijke onderneming. De soorten groeien onbekommerd door elkaar heen, de vormen zijn vaak erg variabel en houden zich weinig aan de voorschriften van de literatuur en dan zijn ook nog de definities van soredieus, korrelig, beschubd en bebladerd niet bij alle auteurs gelijk. Eigenlijk kun je beter wat anders gaan doen, eerlijk gezegd. Of tevreden zijn met onbenoemde foto′s. Laat ik toch een poging wagen, het bloed kruipt immers toch altijd waar het niet gaan kan.

Anders dan de naam doet vermoeden is Bekermos geen mossoort, dus geen plantje, maar een korstmos, een samenlevingsvorm van een wier en een schimmel.

Waar groeit bekermos?

Sommige bekermossen zijn echte grondbewoners, andere leven uitsluitend op bomen en rottend hout. In de duinen willen ′boomsoorten′ ook nog al eens op de grond voorkomen.

Het is een van de eerste dingen om op te letten bij determinatie!

Op hout

Een van de meest voorkomende soorten op hout is Kopjesbekermos (C. fimbriata), vaak met alleen maar grondschubben. Groen bekermos (C. chlorophaea) komt bijna alleen op bomen en hout voor. Het er sterk op lijkende Bruin bekermos (C. grayi) leeft meestal op de grond.
Andere soorten die op hout voorkomen zijn Rode heidelucifer (C. floerkeana), Rafelig bekermos (C. ramulosa), Rood bekermos (C. coccifera), Dove heidelucifer(C. macilenta) en de Turflucifer (C. incrassata). Ook hier ontbreken vaak de apotheciën en zul je het moeten doen met de kleur, de grootte en de al dan niet aanwezige sorediën van de grondschubben.

Kaal, kalkrijk duinzand

Op het kale, kalkrijke duinzand vind je Zomersneeuw (C. foliacea) en Duinbekermos (C. pocillum) en de rijk vertakte, maar bekerloze Cladonia rangiformis (Vals rendiermos).

Kalkarm of ontkalkt zand

Op het kalkarme, of oppervlakkig ontkalkte zand vind je naast Zomersneeuw Frietzakbekermos (C. humilis).

Heide

In heidegebied kun je o.a. Dove heidelucifer (C. macilenta), Rode heidelucifer (C. floerkeana) en Bruin bekermos (C. grayi) vinden.

Stuifzand

Op stuifzand tref je in eerste instantie Rood bekermos (C. coccifera) en Bruin heidestaartje (C.glauca) aan. Later vestigen zich dan andere soorten zoals Plomp bekermos (C. borealis). Als de zandverstuivig gaat vergrassen vestigen zich de grotere bekermossen.
Vegetatieve en geslachtelijke voortplanting
De meeste korstmossen planten zich vegetatief voort. Dit gebeurt door het vormen van sorediën en isidiën of door breuk. Daarnaast kan de korstmos zich ook geslachtelijk voortplanten door middel van apotheciën en pycnidiën.
  • Sorediën en isidiën
    • Sommige korstmossen maken kleine pakketjes van schimmeldraden en algen, dit worden sorediën genoemd. Via openingen (de soralen) worden de pakketjes naar buiten geslingerd. Ze komen voor op de steel, de beker en soms ook op de rand van de grondschubben.

      De gevormde algenpakketjes (sorediën) kunnen omringd zijn door schors of schubben. De sorediën zien er uit als poeder of als fijne of grove korrels. Takvormige pakketjes worden (isidiën) genoemd.
  • Door breuk
    • Als het korstmos door droogte bros en breekbaar is geworden, breken er stukjes af (bijv. door knagen van dieren, doordat er overheen wordt gelopen enz.). Er ontstaat als het ware een ′korstmosstekje′.
  • Apotheciën en pycnidiën
    • Het schimmelgedeelte van de korstmos vormt sporen. Deze worden opgeslagen in vruchtlichamen, apotheciën. Bij de Cladonia-soorten zijn deze vruchtlichamen meestal bruin of rood. Ze zitten langs de rand van de bekers.
    • Ook kunnen er vegetatieve sporen gevormd worden, deze bevinden zich in de pycnidiën. De pycnidiën hebben meestal dezelfde kleur als de apothechiën, maar zijn veel kleiner (de zwarte puntjes langs de rand van de beker).

      In de beker vangt het bekermos een waterdruppel op. Als het goed is past deze precies in de beker. Bij een volgende waterdruppel spat de eerste weg en neemt de sporen mee.




Waar moet je, behalve de groeiplek, verder op letten?

Bekers

  • vorm van de beker: is deze groot, klein, gerafeld, schijnbaar ′geëxplodeerd′?
  • is de beker bezet met blaadjes, fijne of grove sorediën?
  • is de steel fijn/grof soredieus, bebladerd, verweerd?
Bekers met bruine apotheciën en niet soredieus:
C. monomorpha, C. pocillum, C. cervicornis, C. pulvinata, C. verticulata, C. phyllophora en C. ramulosa

Grondschubben

Meestal vergeet je om naar de grondschubben te kijken, gefixeerd als je bent op de bekers. Maar de grondschubben kunnen je veel vertellen over de soort.

Waar moet je naar kijken?
  • Zijn er veel, weinig of zelfs geen grondschubben?
  • Welke kleur hebben de grondschubben?
  • Zijn de grondschubben diep of ondiep ingesneden?
  • Zitten er sorediën langs de randen van de grondschubben?

Veel schubben, op hout

  • schubben met sorediën
    • schubben klein tot groot (4-10 mm), met groene sorediën op witte achterkant ==> Slank bekermos (C. coniocraea)
    • kleinere schubben (4-8m), sorediën niet opvallend gekleurd ==> Kopjesbekermos (C. fimbriata)
  • schubben zonder sorediën
  • ==> Rafelig bekermos (C. ramulosa), Bruin bekermos(C. grayi), Fijn bekermos (C. chlorophaea)

Veel schubben, op de grond

  • schubben diep ingesneden, bij droogte krullend, met zwarte haren langs de rand ==>
    • Onderzijde wit, met paarse tint ==>Gewoon stapelbekertje (C. cervicornis)
    • Onderzijde met bleekgele tint ==> Zomersneeuw (C. foliacea)
  • schubben met sorediën
    • schubben samengesmolten ==> Duinbekermos (C. pocillum)
    • schubben groot (1 cm) en ondiep ingesneden, opgericht tot rechtopstaand ==> Frietzakbekermos (C. humilis)
    • schubben tot 8 mm, niet opgericht of rechtopstaand ==> Kopjesbekermos (C. fimbriata)
  • schubben zonder sorediën
    • schubben tot 4 mm, witte onderzijde ==> Rafelig bekermos (C. ramulosa), Bruin bekermos (C. grayi)
  • Op enkele van de schubben zit een vleugje oranje pigment
    • Het betreft een van de ′rode′ soorten: Dove heidelucifer, Sterheidestaartje, Vertakt bekermos, Rode heidelucifer, Rood Bekermos
duinbekermos - samengesmolten grondschubben, schotelvormige, beschorste korrels aan binnenzijde beker, geen sorediën

duinbekermos - samengesmolten grondschubben, schotelvormige, beschorste korrels aan binnenzijde beker, geen sorediën

Duinbekermos (Cladonia pocillum)
Duinbekermos (Cladonia pocillum)
Zoals de naam al doet vermoeden een soort die eigenlijk alleen in de kustgebieden op kalkrijk zand voorkomt. De soort is te vinden op de grond en op steen. De meest opvallende kenmerken van het duinbekermos zijn de platliggende, samengesmolten grondschubben, de schotelvormige, beschorste korrels aan de binnenzijde van de beker en het ontbreken van sorediën. Bij oudere exemplaren is de beschorsing op de korrels nog moeilijk te onderscheiden. Duinbekermos vind je vaak in gezelschap van vals rendiermos (Cladonia Rangiformis.

De buitenzijde van de beker is bedekt met beschorste korrels en vaak ook met kleine tot grote schubjes, binnenzijde met opvallende, schotelvormige, beschorste korrels. Er zijn geen sorediën.
Grondschubben vrij groot, tegen het substraat aangedrukt of samengesmolten tot overlappende, vaak opgerichte rosetten, vaak paars aangelopen, randen vlak. Apothecia bruin, groot, opvallend en vaak ringvormig, min of meer zittend op de bekerrand of op heel kleine, stengelachtige uitstulpingen.

C. pocillum wordt vaak verward met C. pyxidata en C. monomorpha - ook deze soorten hebben de kenmerkende schotelvormige, beschubte korrels en geen sorediën aan de binnenzijde van de beker. C. pyxidata komt echter in Nederland niet voor.
Kopjesbekermos (Cladonia fimbriata)
Kopjesbekermos komt voor op bomen, op de grond, op hout en op steen.
Dit bekermos heeft een vrij gladde steel. Zowel de steel als de buiten- en binnenzijde van de cup zijn bedekt met fijn korrelige sorediën. De steel heeft hooguit een enkel blaadje. De vorm van de beker doet een beetje denken aan een vuvuzela: een lange slanke steel die vrij abrupt uitloopt in een kopje.
De rand van de beker is vaak bedekt met kleine, bruine pycnidiën. De apotheciën zijn bruin en komen voor op de randen van vrij beschadigde kopjes, zeldzaam. De schubben zijn soredieus en tot 8 mm groot, ze staan niet omhoog.
zomersneeuw - blad bij droogte omgekruld, onderzijde wit, langs de rand zwarte trilharen

zomersneeuw - blad bij droogte omgekruld, onderzijde wit, langs de rand zwarte trilharen

Zomersneeuw (Cladonia foliacea)
Zomersneeuw (Cladonia foliacea)
Zomersneeuw herken je aan de grote, geelgroene grondschubben. Bij droogte krult zomersneeuw om en toont haar ietwat gelig witte onderzijde en kleurt zo hele stukken open duin wit (vaak in gezelschap van Vals rendiermos (Cladonia rangiformis) en Groot duinsterretje (Syntrichia ruralis). De randen van de grondschubben hebben geen sorediën, maar zijn vaak bezet met zwarte ciliën (trilharen). Podetiën (bekers of takjes) komen niet zo vaak voor. Ze zijn smal bekervormig met soms bleekbruine apotheciën.
Bruin bekermos (Cladonia grayi)
Bruin bekermos (Cladonia grayi)
Bruin bekermos komt voor op bomen, op de grond, op hout en op steen. Bruin bekermos is te herkennen aan de verweerde wittige/roze rand en de afstaande schubben; naar boven toe kleurt de beker vaak bruin. De schubben zijn 2-4 mm groot, vergelijk bijv. de schubben van Kopjesbekermos met 4-8 mm grote schubben. Bruin bekermos ziet er nogal rommelig uit in vergelijking met het sierlijke kopjesbekermos.
rafelig bekermos - bekers met takjes of stralend diep ingesneden

rafelig bekermos - bekers met takjes of stralend diep ingesneden

Rafelig bekermos (Cladonia ramulosa)
Rafelig bekermos (Cladonia ramulosa)
Rafelig bekermos groeit op bomen, op de grond en op hout in zandverstuivingen, kustduinen en veenachtige gebieden.

De bekers van Rafelig bekermos zijn groen-bruin, bij droogte asgrijs. Ze zijn erg variabel van vorm. De bekers eindigen vaak in talrijke, korte, rechtopstaande takjes of in onregelmatige of asymmetrische kopjes waarvan de randen uitlopen in vertakte, op vingers lijkende uitstulpingen. Of de bekers zijn min of meer regelmatig van vorm, maar diep ingesneden tot stralend uitstaande segmenten. In het kort vaak omschreven als ′ontplofte′ bekers.
Het oppervlak is bedekt met kleine wratjes en korrels en vaak ook met schors, al dan niet met spaarzaam of rijk aanwezige kleine schubjes. Sorediën ontbreken.

Apothrecia zijn meestal aanwezig, ze zijn vers paarsig tot roodbruin gekleurd, vaak ringvormig en zitten aan de toppem vam de takjes en uitstulpingen.

De lichtgroene grondschubben doen aan Zomersneeuw denken.
Frietzakbekermos (Cladonia humilis)
Frietzakbekermos (Cladonia humilis)
Friet- of patatzakbekermos komt voor op de grond en op steen. De bekers zijn fijn soredieus en plomp, de grondschubben groot. De overgang van steel naar beker verloopt geleidelijk en niet zo duidelijk afgescheiden als bij C. Fimbriata. Hierdoor lijkt de beker wat op een puntzak. Opvallend is de lichtere kleur van de sorediën (lichter dan het thallus). De kleur van de grondschubben is groen tot grijsgroen. Ze staan altijd rechtop en ze zijn vaak bedekt met sorediën, de onderzijde is wit.
Fijn bekermos (Cladonia chlorophaea)
Fijn bekermos (Cladonia chlorophaea)
Fijn bekermos is anders dan de naam misschien zou doen vermoeden ook grof bebladerd. De bekers zijn gecombineerd fijn tot grof soredieus en zoals gezegd ook nog eens bedekt met tal van kleine schubjes. Fijn bekermos lijkt op Bruin bekermos, maar heeft kleinere bekers, fijnere sorediën dan deze en heeft zelden aan de buitenkant de voor Bruin bekermos zo kenmerkende ontschorste, roze plekken.
Het is vooral een boombewoner en groeit dan op de schors van de zomereik, de berk of de grove den in bosrijke gebieden op zandgrond. Ook op rottend hout. Het komt minder vaak voor in de kustduinen.
Bruin heidestaartje (C. glauca)
Bruin heidestaartje (C. glauca)
De bekers van Bruin heidestaartje zijn asgrijs, slank, meestal onvertakt en lopen uit in een punt. De beker heeft vaak een scheur in lengterichting, die echter dan ook vaak weer niet zichtbaar is, omdat hij bedekt is met sorediën. De beker is beschorst en grijs meelachtig-soredieus naar de voet toe, schaars beschubd in het onderste deel.
De grondschubben zijn klein.
De apothecia zijn bruin, maar komen zelden voor. De pycnidiën zitten aan de top van de bekers, ze zijn puntig tot smal conisch.

Bruin heidestaartje onderscheidt zich van andere staafvormige bekermossen door de fijne bebladering over de gehele staaf. Soms is bruin heidestaartje, vooral naar de top toe, sterk soredieus en dan lijkt het op C. macilenta (Dove heidelucifer). Hier is het zaak op de rode accenten van C. macilenta te letten! De grondschubben zijn niet soredieus en zijn aan de onderzijde wat wittig. Bruin heidestaartje is grijs, maar vaak bruin aangelopen. De top is bovenaan vaak vertakt.
Smal bekermos (C. coniocraea)
Smal bekermos (C. coniocraea) groeit op zure schors van levende en dode bomen, maar ook op de grond, op hout en op steen.
De bekers zijn grijsgroen, slank en lopen uit in een punt of in een heel smalle cup die niet breder is dan de steel. Het bovenste deel van de beker is soredieus, het onderste deel is beschorst en beschubd.
De grondschubben zijn ingesneden, wit aan de onderzijde en vaak schaars soredieus langs de randen en aan de onderzijde.
Apotheciën komen zelden voor, ze zijn dan bruin en zitten op het topje van de beker.

Qua vorm lijkt Smal bekermos op de Heidelucifer (C. macilenta), deze is echter meer grijs van kleur en heeft vaak hier en daar wat rood (oranje-geel) op de grondschubben, of op het Heidestaartje (C. subulata), deze soort heeft minder grondschubben en lange vertakkingen. Je komt Smal bekermos vooral tegen in droge bossen op zandgrond, ook in de duinen.

De drie meest algemene ′rode′ soorten - Rood bekermos - Rode heidelucifer - Dove heidelucifer

Rood bekermos (C. coccifera)

Op het eerste gezicht
Rode, bekervormige apotheciën en mintgroene tint

Grondschubben
De grondschubben zijn blauwig mintgroen, groengrijs tot gelig groen, ondiep inesneden, opstijgend tot meestal liggend, vrij groot. De onderkant is wit met gele-oranje vlekken aan de basis. De randen vaak met sorediën.

Podetiën (′bekers′)
Kleur gelijk aan de kleur van de grondschubben. Vrij brede bekers, aan de rand spruitend. Binnen- en buitenkant fijn soredieus, de buitenkant ook met schubben.

Pycnidiën en apotheciën
Puntvormige pycidiën zwart of rood.
Apotheciën op stelen aan de rand van de bekers of de hele beker vullend, rood.

Waar?
Op de grond in heidevelden, stuifzanden en grijze duinen. Vaak tussen Ruig haarmos. Soms op rottend hout en boomstronken en op rieten daken. Zelden als epifyt.

Rode heidelucifer (C. floerkeana)
Op het eerste gezicht
Kleine, onopvallende, grijze, diep ingesneden grondschubben, grove sorediën en de rode vruchtlichamen.

Grondschubben
De grondschubben zijn helder grijs tot gelig grijs. Meestal diep ingesneden, opstijgend tot dakpansgewijs afstaand en klein. De onderkant is wit of heeft wat gelige tot oranje plekken aan de basis. De randen vaak met grove sorediën.

Podetiën (′bekers′)
De podetiën zijn 1-2 cm hoog, staaf- tot knotsvormig, meestal onvertakt, zonder cups en grijs gekleurd. Ze zijn dicht bedekt met grove korrels en vaak ook met schubjes en beschorste delen. Ze zijn niet soredieus of hooguit wat korrelig soredieus.

Pycnidiën en apotheciën
Pycnidiën puntvormig, zwart of rood.
Apotheciën rood, op de top van knotsvormige vertakkingen. Vaak zitten er schubben tussen de apotheciën.

Waar?
Op strooisel en minerale bodem in heidevelden, lichte bossen, duinen en stuifzanden. Ook veel op rottend hout en boomstronken. Als epifyt op schors van berken en grove dennen en goed belichte takken van zomereiken in droge zure bossen en heidevelden.

Verwisseling?
Niet altijd even gemakkelijk te onderscheiden van C. macilenta (Dove heidelucifer) of van varianten van C. polydactyla zonder kopje. Deze twee soorten zijn echter zeer meel- tot korrelachtig soredieus op het bekervlak.
Dove heidelucifer (C. macilenta)
Op het eerste gezicht
Kleine, weinig ingesneden, grijze grondschubben, fijn soredieuze podetiën. De rode vruchtlichamen zijn vaak niet aanwezig.

Grondschubben
De grondschubben zijn helder grijs tot gelig grijs en groengrijs bij vocht, klein en slechts weinig ingesneden. Ze staan vaak dakpansgewijs af. De onderkant is wit met enkele gele-oranje plekken aan de basis. Die geel-oranje plekjes zijn een handige aanwijzing, maar je moet er over het algemeen heel goed naar zoeken! De rand van de schubben is fijn soredieus.

Podetiën (′bekers′)
De podetiën zijn staafvormig en onvertakt of spaarzaam vertakt. De kleur is grijs. De podetiën zijn poederig soredieus en hebben met name aan de onderzijde enkele kleine schubben.

Pycnidiën en apotheciën
De pycnidiën zijn puntvormig, zwart of rood.
De apotheciën zijn rood, knopvormig en zitten aan de top van de bekers.

Waar?
De Dove heidelucifer is de meest voorkomende Cladonia op de grond en strooisel in de heide. Ook veel op rottend hout en boomstronken. Soms epifytisch; of op gesteente of oude muren. De Dove heidelucifer staat vaak in gezelschap van Smal bekermos (Cladonia coniocraea), een gelijkende soort die echter groener van kleur is.

Verwisseling
Jonge Dove heidelucifers kunnen nauwelijks worden onderscheiden van C. polydactyla (Sterheidestaartje), deze soort is grijzer van kleur, minder variabel en heeft nooit cups. Het Sterheidestaartje komt in ons land vooral op de Veluwe voor.


De soorten groeien onbekommerd door elkaar heen, wat het determineren er niet eenvoudiger op maakt.
Het beoordelen of de sorediën fijn of grof zijn, de schubben groot of klein, of de kleur mintgroen, grijsgroen of heldergroen is, is een kwestie van heel veel ervaring en dan nog kom je er vaak niet uit.
Korstmossen worden vaak ook gedetermineerd met behulp van chemische stoffen of onder UV-licht. Het bedruppelen van het merg van een bekermos met bijv. 10% kaliumhydroxide of bleekwater kan een kleurreactie opleveren die aanwijzingen geeft over de soort. Maar dat is dus iets voor de ware bekermosfanaten!
Wil je meer weten over bekermos en andere korstmossen in de duinen, dan kan ik de "Veldgids Korstmossen van duin, heide en stuifzand" van Andrè Aptroot, Kok van Herk en Laurens Sparrius, KNNV, 2011 aanraden. Goede uitleg aan de hand van verhelderende tekeningen en veel foto′s. En als je er dan nog niet uitkomt kun je altijd nog het forum van Waarneming.nl raadplegen.