Neotinea conica

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Neotinea conica (Neotinea conica)

N. conica heeft een rozet van 8 blaadjes en een dichte bloeiwijze van bleekroze tot soms geheel witte bloemen.
De sepalen en petalen hebben duidelijke, donkergroene strepen en vormen een hoedje boven de bloemlip.
De lip is gemarkeerd met paarse stippen en diep verdeeld in een centrale lob en 2 bijna horizontaal staande zijlobben. Deze orchidee houdt van de volle zon op basische tot licht zure grond en kan goed tegen droogte. Van februari tot mei.
De bloeiwijze lijkt qua vorm op N. tridenta, maar de bloemen hebben lichtere stippen en doen dan weer denken aan N. lactea.
N. lactea heeft een deuk in de middenlob en de beide zijlobben en de rand van de middenlob zijn sterk gekromd.
N. conica heeft een middenlob met weliswaar een plooi in het midden, maar geen deukje en de zijlobben zijn vlak of zijn opvallend naar voren gericht. De sepalen van N. conica zijn verlengd, spits en wijzen als inktvisarmen naar voren.
Kenmerken van het geslacht Neotina  (Neotina) waartoe Neotinea conica behoort.

Naar aanleiding van DNA-onderzoek zijn enkele traditionele Orchissen verplaatst naar het geslacht Neotina:
N. commutata
N. conica
N. corsica
N. lactea
N. maculata (Nonnetjesorchis)
N. tridentata (Drietandorchis)
N. ustulata (Aangebrande orchis)

N. maculata - een slanke, 10-30 cm hoge orchidee. De groene bloemstengel is aan de basis vaak rood geaderd of gevlekt. Aan de basis staan 2 of 3 brede, en hogerop enkele smallere stengelbladeren. De 8 cm lange bloeiwijze is zeer dicht en vaak vooral aan 1 zijde ontwikkeld.
N. maculata heeft kleine, weinig geopende, net niet-witte bloemen met groene nerven. De 3 kelkbladen zijn tot 4 mm lang, lancetvormig met een spitse top, aan hun basis samengegroeid. Met de smallere, bijna lijnvormige bovenste kroonbladen vormen ze een helmpje.
De lip steekt naar voren uit, is 5 mm lang, drielobbig, de zijlobben zijn lijnvormig. De middenlob is langer en gevorkt, purper gevlekt of geaderd. Het spoor is kort en stomp kegelvormig. Ze groeit op zure tot licht basische grond, vaak op zandgrond. Bloeitijd april tot mei.
De Engelse benaming is Dense-flowered Orchid of Spotted Neotina.

N. conica heeft een rozet van 8 blaadjes en een dichte bloeiwijze van bleekroze tot geheel witte bloemen.
De sepalen en petalen hebben duidelijke, donkergroene strepen en vormen een hoedje boven de bloemlip.
De lip is gemarkeerd met paarse stippen en diep verdeeld in een centrale lob en 2 bijna horizontaal staande zijlobben. Deze orchidee houdt van de volle zon op basische tot licht zure grond en kan goed tegen droogte. Van februari tot mei.
De bloeiwijze lijkt qua vorm op N. tridenta, maar de bloemen hebben lichtere stippen en doen dan weer denken aan N. lactea.
N. lactea heeft een deuk in de middenlob en de beide zijlobben en de rand van de middenlob zijn sterk gekromd.
N. conica heeft een middenlob met weliswaar een plooi in het midden, maar geen deukje en de zijlobben zijn vlak of zijn opvallend naar voren gericht. De sepalen van N. conica zijn verlengd, spits en wijzen naar als serpentine naar voren.

N. tridentata - bloeistengel aan de top geribbeld. Bloeiwijze zeer dicht met kleine bloemen.
Bladrozet van 3 tot 5 bladeren, blauwgroen, breed lancetvormig, bovenste stengelomvattend. Schutbladeren membraneus, bleek roze en even lang als vruchtbeginsel.
Bloemen klein, helder tot donkerroze, de nerven donker gekleurd. De kelkbladeren lancetvormig met langgerekte spitse top, aan hun basis samengegroeid. Kelk- en bovenste kroonbladen vormen samen een helmpje met drie uiteenwijkende punten. De lip is 12 mm lang, vlak, schuin geplaatst, drielobbig, de zijlobben gespreid, de middenlob breder, gevorkt met een klein tandje in de vork. Lip lichter gekleurd dan de rest van de bloem, met purperen vlekken of stippen.
Spoor bleek, cylindrisch, licht gebogen en even lang als vruchtbeginsel. Bloeitijd april tot eind mei. Op droge tot vochtige kalkrijke bodems, op zonnige of halfbeschaduwde plaatsen.

N. lactea - robuust, 10-20 cm hoog. Bloeistengel aan de top licht geribbeld. Bladrozet van 4-6, blauwgroene bladeren en enkele stengelomvattende bladeren. Bloemen klein en in dichte aar. Kelkbladen aan de basis vergroeid, ovaal tot lancetvormig, met langgerekte spitse top, wit of lichtroze, nerven donkergroen. Kroonbladen korter en smaller, met paarse nerven. Samen vormen ze een helmpje, de drie punten raken elkaar in het midden en buigen dan naar buiten. De lip is 11 mm lang, vlak, afhangend, drielobbig, de zijlobben gespreid en naar achteren gebogen en met gewimperde top. De middenlob is breder, ingesneden of licht tweelobbig, melkachtig wit, dicht bezet met donkerroze of purperen stippen of streepjes. Spoor cilindrischm licht naar onder gebogen, bijna even lang als het vruchtbeginsel. Op droge tot vochtige, licht zure tot kalkrijke bodems, op zonnige of halfbeschaduwde plaatsen. Bloeit van maart-april tot midden mei. N. lactea onderscheidt zich van de eerder genoemde Neotina's door de vorm van de helm en de kleur van de bloemlip. Ook kan verwarring ontstaan met soorten uit het geslacht Orchis die echter meestal minder en grotere bloemen dragen.

SPECIFICATIES - neotinea_conica
familieOrchideeënfamilie (Orchidaceae)
info familieLeden van deze familie hebben bladen met een gave rand, ze zijn meestal lancetvormig, aan de voet vaak stengelomvattend.
De bloemen staan in aren, trossen of pluimen.
De bloemen zijn symmetrisch, ze hebben 6 kroonblaadjes en zijn vaak opvallend gekleurd.
Vijf van de zes kroonblaadjes zijn vaak naar elkaar toegebogen en vormen zo een soort helm, het zesde blaadje staat apart, is groter dan de overige blaadjes en wordt lip genoemd. Deze lip loopt vaak uit in een spoor.



Bij de inlandse orchideeën zijn de stijl, de stempel en 1 meeldraad zonder helmdraad, dus alleen een helmknopje, vergroeid tot een zuiltje. Het helmknopje bestaat uit twee hokjes en zit meestal voor de stempel.
In de hokjes zit het stuifmeel in de vorm van een klompje. Deze stuifmeelklompjes hebben een steeltje. Het einde van dit steeltje is weer vergroeid met een snaveltje (rostellum). Een deel van dit snaveltje is veranderd in gom of in een paar kleefschijfjes. De stuifmeelklompjes groeien hieraan vast. Soms liggen de schijfje bloot, bv. bij de Muggenorchis. Bij andere geslachten ligt ieder schijfje weer in een napje. Ook kunnen beide schijfjes in 1 napje liggen.

Onder de stempelplek ligt bij vele soorten de ingang tot de spoor waar de honing bewaard wordt. Bij sporenloze orchideeën ligt de honing op de onderlip.

Als nu een insect, op zoek naar de honing, tegen de kleefschijfjes aankomt, dan plakken deze inclusief de stuifmeelklompjes vast op de kop van het insect. Is er een beursje, dan klapt dit bij aanraking terug en komen de kleefschijfjes bloot te liggen en kunnen ze vastplakken op de kop van het insect. De steeltjes van de klompjes staan dan rechtovereind op de kop van het insect. Na een paar seconden, net genoeg voor het insect om een volgende bloem te vinden, buigen de steeltjes door en kunnen het stuifmeel overbrengen op de bloem waar het insect zich inmiddels bevindt.

Oorspronkelijk bloeiden orchideeën met de lip naar boven gericht. Dit bleek onhandig voor de insecten die op hun kop op de lip moesten landen om bij de honing te kunnen. De evolutie heeft dit gecorrigeerd door het onderstandige vruchtbeginsel een halve slag te draaien - de bloem, die in de knop nog naar boven is gericht - wordt nu bij het openen gedraaid.



De andere twee binnenste bloemdekblaadjes zijn meestal ongeveer gelijk van vorm met de drie van de buitenste krans. Soms vormen ze samen met de bovenste van de buitenkrans een soort helm boven de stempelzuil.
Orchideeën leven in symbiose met bodemschimmels die de wortels binnendringen. Het heeft dan ook geen zin om orchideeën uit te graven voor in de tuin: ze zullen het niet overleven.
naam neotinea_conica (Neotinea conica)
waar volle zon op licht zure grond, goed bestand tegen droge omstandigheden. Middellandse Zeegebied, op het Iberisch schiereiland met name in Algarve en Extremadura.
bloei februari - mei
kleur bleekroze tot geheel wit, sepalen en petalen met donkergroene aders
blad 8 rozetbladeren, de bovenste stengelomvattende
vrucht doosvrucht