familie | Boleten (Boleteceae) |
info familie | De familie van de Boleten is vrij gemakkelijk te herkennen. Het zijn vlezige paddenstoelen met meestal een centrale steel en een gewelfde hoed. Onder de hoed zitten geen plaatjes, maar er zit een buisjeslaag. Deze laag is gemakkelijk van de hoed los te trekken. Belangrijk voor de determinatie is het feit dat ze bijna allemaal gebonden zijn aan een bepaalde boom of struik. Er zijn diverse geslachten in deze familie. Om te bepalen tot welk geslacht de boleet behoort kun je allereerst naar het oppervlak van de hoed kijken. Is dit glad, schubbig, vezelig, vilt- of zeemleer-, dan wel fluweelachtig? Verder kijk je of het oppervlak droog is of juist kleverig of slijmerig. Verder is ook de kleur van de hoed belangrijk. De buisjeslaag kan breed aangehecht aan de steel zijn, of uitgebocht aangehecht zijn of bijna vrij zijn van de steel. Kenmerkend voor bijvoorbeeld het geslacht Suillus is de op de steel aflopende buisjeslaag. Ook de opening van de buisjes, de pore, speelt een rol bij determinatie. Die opening kan klein en rond zijn, groot en rond, klein en hoekig of grof en onregelmatig hoekig. En dan is er de steel. Behalve de vorm (cilindrisch, opgezwollen buikig, bochtig of wortelend) is het oppervlak belangrijk. Er zijn drie typen. Het oppervlak heeft een netwerk (als een netkousje over de steel). Dit netwerk heeft ook weer een onderscheidende kleur. Een tweede mogelijkheid is dat het oppervlak bedekt is met fijne tot grove schubjes. Deze schubjes hebben vaak een contrasterende kleur. Als derde mogelijkheid kunnen er fijne donkere vlekjes op het steeloppervlak zitten. Het vlees van boleten verkleurt vaak bij beschadiging. Het al dan niet verkleuren en de kleur van de verkleuring is vaak kenmerkend voor een bepaalde soort. Geur en smaak zijn minder bepalend, behalve bij de Peperboleet en de Bittere boleet. Een sporee maken kan ook bijdragen, er is een heel scala aan kleuren mogelijk. Al met al een heel gedoe dus! |
naam | gewone_heksenboleet (Boletus erythropus) |
waar | in loofbossen, vooral onder beuken, eilen en fijnsparren |
sporeekleur | olijfkleurig - sporen 11-16 x 5-6 µm |
hoed | 5-20 cm breed, geelbruin tot donkerbruin, fluwelig |
steel | geen netwerk - geelachtig, met rode vlokken en rode steeltop |
plaatjes | poriën rood, bij druk donkerblauw aanlopend |