Stofzaad komt nog maar op enkele plekken in Nederland voor. Het is een plant die het niet van haar prachtige bloemen of fraaie bladeren moet hebben, maar meer van de illusie van mysterieuze wezens in donkere bossen.
De Engelse benaming voor Stofzaad (Lat.
Monotropa) is Dutchman′s pipe, Ghost flower of Indian pipe (de laatste twee meestal gebruikt voor M. uniflora). De wetenschappelijke naam betekent zoveel als ′kluizenaar onder de denneboom′. De planten groeien vaak in kleine groepjes gescheiden van elkaar.
Stofzaad heeft een bleekgele, geschubde stengel, een beetje asperge-achtig. De bloeistengels kunnen rood aangelopen zijn.
De bladeren staan verspreid langs de stengel, ze bevatten geen bladgroen (chlorophyl) en hebben geen steeltje, maar liggen als brede, elliptische, geelwitte schubben tegen de stengel. In plaats van door fotosynthese voedt Stofzaad zich door mycoheterotrofie: de plant haalt haar voedsel uit schimmelweefsel (mycelium) dat dicht rond de wortels zit (echter niet in de wortels doordringt). Recent onderzoek heeft aangetoond dat de voorkeur uitgaat naar het door bepaalde ridderzwammen gevormde mycelium. De ridderzwammen op hun beurt zijn weer afhankelijk van bepaalde boomsoorten.
Stofzaad groeit in kruipwilgvegetaties samen met de Geringde ridderzwam. Verder komt de plant voor in aangeplante dennenbossen in de kalkrijke duinen, hier in combinatie met de Muisgrijze ridderzwam. Helaas komt Stofzaad in deze twee biotopen nauwelijks nog voor.
Langs de kust wordt Stofzaad nog gevonden langs de binnenduinrand in loofbossen. Hier leeft de plant samen met de Narcisridderzwam.
Voor meer informatie over het onderzoek naar Stofzaad en Narcisridderzwam, zie:
http://duinenenmensen.nl/wp-content/uploads/2014/10/Coolia554_pp171-174_Roobeek_stofzaad-1.pdf
De wortels zijn vlezig, dik en veelvoudig vertakt
De bloemkroon is klokvormig, geelwit van kleur (in het najaar rood bloeiend) en ongeveer 15 mm groot en geurt zwak naar vanille. De 4-5 kelkbladen zijn schaars behaard tot kaal en 9-13 mm lang, ze bedekken de 4-5 kroonbladen zo goed als geheel. Er zijn 8 meeldraden met horizontaal niervormige, in het midden gespleten helmknopjes. De stempel is schotelvormig.
Insecten raken met hun kop eerst de stempel aan en geven zo het stuifmeel af dat zich al op hun kop bevindt van een eerder bezochte bloem. De stempel geeft daarbij een vocht af dat de kop kleverig maakt zodat het stuifmeel van de huidige bloem weer vastplakt op de kop. De stempelkop is door witte haren omsloten, deze haren voorkomen dat er stuifmeel van dezelfde bloem op de stempel komt. Tevens houden de haren kleine insecten tegen. Alleen insecten met een lange tong kunnen bij de honing. De helmknopjes staan op gelijke hoogte met de haren en springen naar buiten open. De bloemen staan in een pluim van ongeveer 10 bloemen. De bloemen zijn aanvankelijk gebogen, tijdens de rijping van het zaad richt de bloem zich op. De zaaddoos is harig. De zaaddozen bevatten talrijke stoffijne zaadjes.
Kort na de bloei sterven de stengels af. Ze worden dan zwartbruin en de gebogen bloemtop (met zaaddoos) richt zich op, zodat de zaden verder weg gedragen kunnen worden door de wind. De afgestorven stengels blijven tot diep in de winter, zelfs wel tot aan de volgende zomer staan, maar vallen door hun zwarte uiterlijk nauwelijks op. Voor kieming van de zaden en de eerste ondergrondse ontwikkeling van stofzaad zijn de genoemde paddenstoelen onmisbaar.
Zoeken naar het Stofzaad doe je in het duineikenbos (vooral noordhellingen), eiken-berkenbos (in valleien) en onder beuken (noordhellingen en lanen in parkbos).
Kenmerken van het geslacht Stofzaad (Monotropa) waartoe Stofzaad behoort.
Planten tijdens de bloei zonder bladgroen. Het blad is schubvormig of afwezig. Meerbloemige bloeiwijze aan een rechtopstaande stengel. De bloemen hebben geen omwindsel. Vruchtbeginsel bovenstandig. Vier of vijf vrije kroonbladen. Bloemen eerst gebogen, later rechtop.