De kruipwilg is een lage struik die zich over aanzienlijke oppervlakten kan uitbreiden. De plant heeft bleek- tot grijsgroen blad, aan de bovenzijde vaak wat glanzend. In het voorjaar verschijnen de katjes, ze zijn zeer kort tot iets langer gesteeld. De mannelijke katjes zijn eirond, de vrouwelijke bijna rolrond tot langwerpig. De katjesschubben zijn naar boven zwartachtig of zwartpurper en aan weerszijden behaard.
De Kruipwilg groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot natte, voedselarme, zwak zure tot kalkrijke grond. De ondersoort S. dunensis komt vooral voor op kalkrijke zandgrond (duinen). Je vindt de kruipwilg dan ook in de zeeduinen, in moerasbossen, langs bosranden, in schrale graslanden en heide.
De struiken kennen nogal wat ondersoorten, die sterk verschillen in uiterlijk.
De Kruipwilg komt veel voor in natte duinvalleien, ze bieden daar beschutting aan tal van bijzondere wilde planten, zoals addertong, maanvaren, stofzaad en rond wintergroen. Nachtvlinders, bijen en kevers gebruiken de kruipwilgen als waardplant. Ook allerlei paddestoelen zoeken beschutting onder de kruipwilg.
Gordijnzwammen bij Salix repens (kruipwilg)
Bron:
Some rare and interesting Cortinarius species associated with Salix repens
In dit artikel vinden de auteurs 50 soorten ectomycorrhyza vormende paddenstoelen bij Salix repens. Hiervan behoren er 38 tot het geslacht Cortinarius, Inocybe, Hebeloma of Naucoria.
19 soorten behoren tot het geslacht Cortinarius.
In het artikel worden er 15 beschreven.
12 van de 15 behoren tot het subgeslacht Telamonia, verder vonden ze 1 Myxacium, 1 Sericeocybe en Dermocybe.
De 12 Telamonia's zijn:
C. cohabitans - kousenvoetgordijnzwam - vrij algemeen, kustgebied, humus arme klei
C. cf. privignus - valse gordelsteelgordijnzwam - zeldzaam, niet aan de kust
C. comatus - dwerggordijnzwam - uiterst zeldzaam, 1 vondst Schiermonnikoog
C. ammophilus - duingordijnzwam - uiterst zeldzaam, 1 vondst Schiermonnikoog, naaldbos
C. casimiri - grootsporige gordijnzwam, vrij algemeen, ook aan de kust
C. parvannulatus - cederhoutgordijnzwam, vrij algemeen, ook aan de kust, Groningen
C. dumetorum - kruipwilggordijnzwam, niet aan de kust
C. pauperculus - conische dwergwilggordijnzwam, zeldzaam, waddeneilanden
C. tiliaceus - valse pelargoniumgordijnzwam, zeldzaam, niet aan de kust
C. cucumisporus - langsporige gordijnzwam, zeer zeldzaam, enkele vondst langs de kust
C. comptulus - pluizige gordijnzwam, vrij zeldzam, enkele vondsten langs de kust
C. cavipes - holsteelgordijnzwam, zeer zeldzaam, sporadische vondsten
Ook wel bij Salix:
C. anomalus - vaaggegordelde gordijnzwam, algemeen op zand, in loofbos
C. uliginosus - koperrode gordijnzwam, algemeen, wilgenbroekstruweel, vooral richting het noorden, noordelijk kustgebied, wadden
C. trivialis - gegordelde gordijnzwam, vrij algemeen, laan, droog, rijk, meer bij eik
Uitsluitend bij Salix repens:
C. ammophilus
Bij Salix repens en dwergwilgen in de arctische en alpiene zone :
C. cavipes, C. comatus, C. cucumispores, C. pauperculus
Bij Salix repens en andere struikachtige salixen:
C. cinnamomeoluteus, C. dumetorum, C. uliginosus
Bij wilgen:
C. cohabitans
Bij wiligen en minimaal bij 1 andere boomsoort:
C. anomalus, C. decoloratus (beide bij berk), C. trivialis (eik), C. eberneus (eik), C. tiliaceus (linde)
Vaker bij andere bomen dan bij wilgen:
C. casimiri, C. comptulus, C. parvannulatus, C. privignus
Vezelkoppen bij kruipwilg (Salix repens) in de grijze duinen
In Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet 21 wordt een sleutel gegeven voor de vezelkoppen die men kan vinden bij de kruipwilg in de grijze duinen. Zonder microscoop gaat het echter ook hier niet lukken de determinatie tot een goed einde te brengen.
- Geen pleurocystiden, cheilocystiden zonder kristallen, dunwandig en gladde sporen leiden naar de Duinspleetvezelkop (I. arenicola), Geelbruine spleetvezelkop (I.rimosa) en de Sombere spleetvezelkop (I.umbrinella). Opvallend zijn de lamelsnede met witvlokkige snede en de radiair vezelige tot gespleten hoed.
Is de lamelsnede niet afwijkend gekleurd en de hoed niet radiair gespleten, maar meer wollig of schubbig dan leidt de weg naar de Dulcamara-groep (de Viltkoppen). Binnen deze groep zijn de Bruinsnedeviltkop (I. fuscomarginata), Bedrieglijke viltkop (I. arthrocystis), Gewone viltkop (I. dulcamara), Duinviltkop (I. heimii)en de Geringde viltkop (I.agardhii) kandidaten.
- Met pleurocystiden, dikwandig en met kristallen en gladde of knobbelig-hoekige sporen is er de keuze uit de Geelbruine duinvezelkop (I. dunensis), Stinkvezelkop (I. grammata) (soms bij kruipwilg), Sombere aarddrager (I. splendens var phaeoleuca), Zandpadvezelkop (I. lacera), Kleine duinvezelkop (I. vulpinella), Grote duinvezelkop (I. serotina), Grootsporige vezelkop (I. similis) en de Slanke roodpootvezelkop (I. exilis).
Kenmerken van het geslacht Wilg (Salix) waartoe Kruipwilg behoort.
Bij de meeste wilgen verschijnen de bloemen, de katjes, voor de bladeren. Bij de schietwilg, de kraakwilg en meestal ook bij amandelwilg verschijnen de katjes gelijktijdig met het blad. Bij de laurierwilg verschijnen de katjes pas als de eerste blaadjes zich hebben ontplooid. Bij bovengenoemde soorten zijn de schutblaadjes in de katjes geelgroen, bij de overige soorten zwart. Omdat veel, ogenschijnlijk wilde planten, toch uit cultuur afkomstig zijn en omdat er vele bastaarden zijn is het erg moeilijk wilgen te determineren.
Een bekende verschijning in de duinen is de kruipwilg. Deze soort is vrij eenvoudig te herkennen aan de geringe lengte.
Een wilg die ongehinderd kan groeien noemt men schotwilg, een wilg die eens in de 6 tot 10 jaar op een hoogte van ongeveer 2 meter worden afgekapt noemt me knotwilg. Een tot vlak boven de grond gekapte wilg heet stoel of stoof.
Op de uiterwaarden vind je grote wilgenplantages, deze worden grienden genoemd.