Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst
Duinwespenorchis (Epipactis neerlandica)
De Duinwespenorchis (Epipactis neerlandica) herken je aan de stijve vorm en de groengele, vaak rood aangelopen bloemen met ′honingbakje′. Aanvankelijk zijn de bloemstelen gebogen. Ze richten zich langzaam op en dan openen de bloemen zich.
Het blad is vrij kort, gootvormig, opgericht en stijf. De bladeren omvatten de stengel bijna schedevormig. De bladranden zijn sterk gegolfd. Langs de bladrand zitten papillen.
De bloemen zijn vrij groot, groengeel en vaak rood aangelopen. De sepalen zijn licht- tot donkergroen en langwerpig driehoekig. De petalen zijn roze tot roodachtig en eivormig tot driehoekig. De lip bestaat uit 2 delen, een achterste deel met nectar en een voorste deel dat rondachtig of hartvormig is en een naar beneden gerichte punt heeft, aan de basis met wratachtige knobbels. Met rostellum.
De Duinwespenorchis komt voor op licht beschaduwde tot vrij zonnige, open plaatsen in kalkrijk duinzand op duinhellingen, in kruipwilgstruwelen en in open dennenbossen. Vaak bij kruipwilg.
De Brede wespenorchis (Epipactis helleborine) is losser van vorm. De bladeren zijn slap en zijn gelijkmatig rond de stengel gerangschikt.
De bloeitijd van de Brede wespenorchis valt vroeger dan die van de Duinwespenorchis (vanaf begin juli tegenover eind juli), maar de bloeitijd overlapt en duurt bij beide soorten tot begin september.
Ook de standplaats van beide soorten verschilt. De Brede wespenorchis groeit in tal van biotopen, zoals wegbermen, kalkgraslanden, loof- en naaldbossen, populieraanplantingen en tuinen.
Kenmerken van het geslacht Wespenorchis (Epipachis) waartoe Duinwespenorchis behoort.
Wespen bezoeken de bloemen van dit geslacht graag. Wespenorchissen hebben geen spoor. De lip bestaat uit 2 delen. Het achterste deel vormt een soort kommetje, hierin wordt honing opgeslagen. Het voorste deel doet dienst als landingsplatform voor de wespen. Een smalle opening geeft toegang tot de honing.
Het helmknopje staat grotendeels vrij aan de top van de stempelzuil.
Doordat het snaveltje weinig ontwikkeld is, kan er ook zelfbestuiving plaatsvinden: de stuifmeelklompjes kunnen doorzakken op de stempel.
De bloemtrossen zijn naar één zijde gericht, knikkend of overhangend. De bloemen staan op een gedraaid steeltje.