Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst
Zilvergrijze ridderzwam (Tricholoma scalpturatum)
De naam van deze ridder is nogal verwarrend, omdat er ook een zilveren ridderzwam bestaat. Beide ridders worden tegenwoordig als variëteit van 1 soort beschouwd, nl. Tricholoma argyraceum, var. scalpturatum en var. argyraceum, maar niet in alle literatuur is dat zo.
Zoals bij alle ridderzwammen vormen de lamellen bij de aanhechting een gootje. Kenmerkend voor deze ridderzwam zijn de donkere schubjes op de hoed.
De lamellen zijn wit tot bleekgrijs gekleurd, bij beschadiging of ouder worden kunnen gele vlekken ontstaan. De lamellen staan dicht tot redelijk dicht op elkaar.
De hoed is eerst halfbolvormig en spreidt later onregelmatig uit of de hoed heeft een onopvallende umbo. De kleur varieert van bleek- tot donkergrijsbruin of bijna zwart. Zoals gezegd is de hoed bedekt met donkere, fijne schubjes. De randzone van de hoed is bleker en bij jonge vruchtlichamen soms wat wollig.
De steel is stevig, de kleur ervan is wit tot bleekgrijs. De top soms vaag wit gespikkeld. Soms is er een vage, witte, webachtige ringzone.
Het vlees is wit. De geur melig.
Je vindt deze ridderzwam bij eiken, beuken, populieren en naaldbomen in lanen en bossen.
Sporenmaten: 4-6(-6.5)x(2.5)3-4(-4.5) mu. Qav < 1.55.
Waar de Zilveren en de Zilvergrijze wel worden onderscheiden:
Bron: Funga Nordica
Zivergrijze ridderzwam
Hoed overwegend gewelfd tot gespreid of met kleine umbo met duidelijke schubjes. Aanvankelijk viltig, bleek- tot donkergrijsbruin of bijna zwart, met blekere, soms iets wollige rand.
Sporen elliptisch, Qav < 1.55, 4-6(-6.5)x(2.5)3-4(4-5) mu.
Steel wit tot bleekgrijs, glad of zwak wit gestippeld aan de top, soms met vage witte, soms grijze webachtige ringzone.
Hoofdzakelijk onder beuk, eik, linde, hazelaar, berk en haagbeuk in loofbossen.
Zilveren ridderzwam
Met sterk ontwikkeld velum, dat bij jonge vruchtlichamen vaak een witte tot donkergrijze, webachtige zone op de steel en langs de hoedrand vormt.
Hoed overwegend conisch tot gewelfd en met duidelijke umbo, bij het ouder worden met vooral in het centrum duidelijke schubjes - wit tot crème of vaker bleek- tot donkergrijsbruin, bleker naar de rand toe
Sporen langwerpig tot subcilindrisch, Qav > 1.6, (3.5-)4-6(-7)x2-3.5 mu
Steel wit tot bleek grijsbruin, glad.
Onder berk, linde, populier en spar op enigszins verstoorde grond zoals bermen, in parken en tuinen.
Kenmerken van het geslacht Ridderzwam (Tricholoma) waartoe Zilvergrijze ridderzwam behoort.
Hoed droog of kleverig, kaal of geschubd.
Lamellen bochtig aangehecht, het voor ridderzwammen zo kenmerkende ′gootje′
Steel zonder ring, zelden met.
Sporee wit.