De wilgenvezelkop is een kleine vezelkop die voorkomt bij wilg en populier op drassige grond. Het hoedje is geelbruin, radiaal vezelig en heeft een umbo.
De plaatjes zijn grijzig.
De steel heeft een kleine knol, is waskleurig en over de gehele lengte berijpt.
Kenmerkend zijn de breed ovaalvormige sporen met korte, maar duidelijke uitsteeksels (stervormig), 10-11.5x7.5x9 mu.
De cystiden zijn buikig en vaak met korte of geen hals, de wanden zijn tot 4 mu dik.
Kenmerken van het geslacht Vezelkoppen (Inocybe ) waartoe Wilgenvezelkop behoort.
Tot de nieuwe familie Inocybaceae (Vezelkoppen) behoren o.a. de geslachten Mallocybe, Inosperma, Pseudosperma, Inocybe.
Mallocybe
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en zonder amorfe kap, vaak gesepteerd, eindcel vaak dik
- Cystiden ontstaan direct uit de hyfen van het lamellenvlees
- Geen pleurocystiden
- Basidia met meer of minder bruin pigment
- Lamellen breed aangehecht of iets aflopend, jong geel, oker, olijf, geelbruin of olijfbruin
- Steel relatief kort, vaak korter dan hoedbreedte
- Hoedoppervlak glad, viltig, wollig, fijn schubbig, niet gebarsten, bruin verkleurend met KOH of ammonniak
- Geur nooit spermatisch
- Sporen glad, met afgeronde apex, ook eivormig, boonvormig of langwerpig ellipsvormig
Tot dit geslacht behoren I. arthrocystis (Bedrieglijke viltkop),
I. dulcamara (Gewone viltkop), I. fuscomarginata (Bruinsnedeviltkop),
I. heimii (Duinviltkop), I. leucoblema (Bleekhoedviltkop), I. squarrosa (Dwergviltkop) en I. terrigena (Schubbige viltkop).
Inosperma
- Basidia hyalien of met meer of minder geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed viltig, ingegroeid vezelig, wollig, schubbig
- Geur niet spermatisch
Tot dit geslacht behoren I. adaequatum, I. bongardii, I. calamistratum, I. cervicolor, I. cookei, I.erubescens, I.fulvum, I.maculatum, I.pisciodorum, I. quietiodor.
Pseudosperma
- Basidia incidenteel met geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig of langwerpig ellipsvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed radiaal vezelig, grof vezelig, gebarsten, radiaal barstig of slechts aan de rand en in het midden schubbig
- Geur deels spermatisch
Tot dit geslacht behoren o.a.
I. arenicola (Duinspleetvezelkop), I. obsoletum (Bleke spleetvezelkop), I. perlatum (Grijsbruine spleetvezelkop), I. rimosum (Geelbruine spleetvezelkop), I. squamata (Populiervezelkop),
I. umbrinella (Sombere spleetvezelkop).
Inocybe - de groep kent gladsporige en knobbelsporige soorten.
Knobbelsporige en gladsporige vezelkoppen
- Sporen zijn hoekig, stervormig of echt knobbelig of glad.
- Basidia zonder bruin pigment.
- Cystiden zijn meestal dikwandig en hebben een amorfe top met of zonder kristallen. Er tussen staan vaak paracystiden, cellen zonder kristallen en amorfe kap.
- Er zijn meestal ook pleurocystiden.
- Steel is niet opvallend kort.
- De geur deels spermatisch.
Tot de gladsporige behoren o.a.
I. lacera (Zandpadvezelkop) en
I. vulpinella (Kleine duinvezelkop), I. geophylla (Witte satijnvezelkop),
I. serotina (Grote duinvezelkop), I. splendens (Aarddrager)
Tot de knobbelsporige behoort o.a.
I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop)
Zie
www.inocybe.org voor een beschrijving van de soorten.
In
Coolia 49/1 vind je een sleutel voor de knobbelsporige vezelkoppen.