Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst
Vaalroze trechterzwam (Clitocybe diatreta)
De Vaalroze trechterzwam heeft jong een prachtige rossig-bruine kleur. De hoed is vaak golvend. Jonge exemplaren hebben een ingerolde hoedrand die bedekt is met vezeltjes met lucht ertussen.
De steel is cilindrisch of samengedrukt en fijn vezelig. De kleur is een crème-achtig met rossige zweem.
De lamellen staan gemiddeld dicht opeen, zijn iets aflopend en hebben een crème-achtige kleur met rossige zweem.
De Vaalroze trechterzwam komt voor tussen mossen in de grijze duinen, maar ook meer richting de zeereep tussen het helm.
De sporenprint is wit met een oranje-achtige tint, ietsje cream.
Microscopich zijn de kleine, cyanofiele, congofiele sporen kenmerkend. Sporenmaten 3.5-5.5x 2.5-3.5 mu, Q=1.3-1.6, ovaal met stompe basis. De sporen klonteren samen, vooral in gedroogde exemplaren vaak in tetraden. Dit laatste (die tetrades) is een handig kenmerk om C. diatreta van C. rivulosa te onderscheiden. De sporenwand van C. diatreta is iets verdikt en kleurt duidelijk in Congorood.
C. leucodiatreta en C. dunensis
Hier en daar in de literatuur kom je C. leucodiatreta tegen. Kenmerkend voor deze soort zouden de witte sporee en het ontbreken van tetrades bij sporen van gedroogde exemplaren zijn. Verwarring zou hier dan weer mogelijk zijn met C. rivulosa. Deze laatste heeft echter een wittige hoed, minder aflopende lamellen en acyanofiele sporen. Dit alles volgens Thom Kuyper in FAN3.
Thom Kuyper zei hier in een mail over:
Ik heb ooit, toen ik met trechterzwammen begon, gedacht dat deze paddenstoelen, die op C. diatreta lijken maar veel forser zijn en in de duinen groeien, een aparte soort zou zijn die ik toen voorlopig C. dunensis noemde. Nader onderzoek bracht aan het licht dat er nauwelijks goede verschilkenmerken zijn met C. diatreta; en om die reden heb ik voor de Flora agaricina neerlandica beide maar als hetzelfde beschouwd. (En C. leucodiatreta dus mogelijk ook.) De kleur van de sporee is nogal subtiel – die van C. diatreta is niet zuiver wit, maar heel licht crème gekleurd; en bij een dunne sporenfiguur is dat verschil nauwelijks waarneembaar. In de literatuur is er zeer weinig over C. leucodiatreta gepubliceerd. De beschrijving uit Turkije zou best C. diatreta kunnen zijn (al is de foto wat donker). Er is een recent artikel van Kibby (uit Field Mycology), maar die foto zou heel goed C. diatreta kunnen zijn – let op de iets ingerolde, witte hoedrand. Er is ook een collectie uit Italië onder de naam C. leucodiatreta, maar moleculair onderzoek bracht aan het licht dat dat C. rivulosa is, een soort met een vergelijkbare hoedkleur, een meer berijpt hoedoppervlak, en wat donkerder lamellen (meer als koffie met veel melk)..
C. rivulosa komt op vergelijkbare standplaatsen voor.
De trechterzwam houd ik op C. diatreta. Ik heb wat geaarzeld, omdat een goed microscopisch kenmerk van die soort (als je een exsiccaat bestudeert blijven de sporen vaak in groepjes van vier of twee aan elkaar zitten, en vind je weinig losse sporen) hier niet optrad: vrijwel alle sporen lagen los. Dat zou eventueel op C. rivulosa kunnen wijzen, die ook in de duinen frequent voorkomt. Maar omdat de sporenwand wel vrij duidelijk kleurde in Congorood en dus iets verdikt is, en vanwege de beide foto′s houd ik het toch op C. diatreta..
Over het bestuderen van de sporen van C. diatreta en C. rivulosa schreef hiij toen ook nog het volgende:
Qua grootte is er geen verschil in de sporen van C. diatreta en C. rivulosa; dus om die reden gebruik ik bij het bestuderen van gedroogd materiaal dat kenmerk van het voorkomen in tetraden (groepjes van vier, sporen plakken dus een beetje aan elkaar bij C. diatreta, niet of nauwelijks bij C. rivulosa) en het feit dat de wand van de sporen in Congorood bij C. diatreta iets sterker kleurt.
Puzzelen in de voortuin van Tata Steel
In de Rijksduinen in Velsen-Noord, direct grenzend aan grootvervuiler Tata Steel, komen veel fraaie zeereepsoorten voor. Vreemd hoe het smerigste stukje Nederland de mooiste paddenstoelen herbergt. De Helmharpoenzwam en de Geelbruine helmharpoenzwam kun je hier vinden, evenals de Violette duinbekerzwam, Duinkaalkopjes en Duinmatkopjes. Maar vooral zijn er opvallend veel rossig-bruine paddenstoelen, zowel in het grijze duin als in de zeereep tussen het helm. Het gebiedje is inmiddels helaas populair bij paddenstoelenfotografen, zodat de paddenstoelen al snel bepoteld zijn voor fotogenieke beelden. Ook de vele honden dragen niet bij aan het welzijn van de paddenstoelen. Maar goed, de rossig-bruine paddenstoelen - met meestal een wat vettig aandoende hoed, golvende hoedrand en bij het ouder worden vaak grillig gevormd en donkerder van kleur. Op Waarneming vind je ze terug onder tal van namen, zoals de Vaalpaarse, dan wel Paarse schijnridderzwam, de Vaalroze trechterzwam, de Duinveldridderzwam, maar liever natuurlijk de Helmdikhoed of de Geelbruine harpoenzwam. Soms vraag ik me af of de zwarte Tata-laag niet ook de paddenstoelen aantast en ze allemaal hetzelfde uiterlijk en kleur geeft.
De Vaalpaarse schijnridderzwam staat tussen het Duinsterretje, elders meestal wat kouwelijk lila, maar hier roze. De lamellen kunnen losgetrokken worden van de hoed. Bij sommige Lepista-soorten is de hoedhuid bedekt met een dun laagje ixocutis, je kunt het er als een elastisch laagje aftrekken. Het is een eigenschap die echter nergens verder beschreven wordt.
Ooit werd in de kustduinen aan de andere zijde van de pier de Grijswitte schijnridderzwam (L. subconnexa) gevonden (als je dan toch voor de zeldzaammheden gaat). De paddenstoel heeft geen paarsige of blauwige tinten - ruwe sporen - ruikt aromatisch - groeit in bundels, ziet er clitocybe-achtig uit en heeft aflopende lamellen - het vruchtlichaam is wit, bleek beige of bleek bruin. De sporenprint is echter roze of zalmkleurig en niet wit.
Harpoenzwammen zijn uiteraard direct te herkennen aan de harpoenvormige cystiden met kristallen.
De Duinveldridderzwam staat in de buitenste rand van de zeereep en heeft een grijsbruine kleur. De hoed is vaak wat flapperig. Onder de microscoop zijn er de fles- tot spoelvormige cystiden met kristallen.
Die Helmdikhoed is een zeldzaamheid, die uiteraard graag gevonden wil worden. Hier begint de puzzel al bij het geslacht Leucopaxillus - een discussie die ik graag overlaat aan de geleerden. Jong is de Helmdikhoed wit met hooguit een wat okerkleurig centrum. Bij het ouder worden verkleurd hij naar okerbruin. De lamellen aflopend, cream tot bleekgeel. Steel met min of meer uitgesproken knolvoet. Sporen met amyloide wratjes, ellipsvormig.
De hoed van de Roomkleurige dikhoed vertoont barsten bij het ouder worden.
En zo blijft uiteindelijk de Vaalroze trechterzwam over - met de kleine, cyanofiele, non-amyloïde sporen. Het lijkt er tot nu toe op dat de meeste vondsten daar Vaalroze trechterzwammen zijn - naar mijn bescheiden mening (dus dat zegt niet zoveel).
Kenmerken van het geslacht Trechterzwammen (Clitocybe) waartoe Vaalroze trechterzwam behoort.
vruchtlichaam diep- of afgevlakt trechtervormig en op de steel aflopende lamellen. Sporee wit tot créme. Er komen in Nederland 35 soorten trechterzwammen voor.