Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst
Oranjegeel trechtertje (Rickenella fibula)
Het Oranjegeel trechtertje herken je in eerste instantie aan de standplaats tussen het mos.
Een tweede kenmerk is de fijne beharing op het hoedje en op de steel. Met een loep kun je deze zien.
De witte tot oranje lamellen lopen af op de steel en staan tamelijk ver uiteen. Soms zijn ze gevorkt. Ook de lamelsnede is fijn donzig.
De steel is relatief lang, cilindrisch, hol, droog, mat tot glanzend, bleek geel tot doorschijnend wit, de basis vaak wittig harig,
De hoed is vlak tot gewelfd trechtervormig, glad, radiair gestreept. De rand is vaak wat gekarteld of golvend.
De kleur van zowel de hoed als de steel is fel oranje, bij opdrogen bleekgeel.
Sporen lang ellipsvormig tot cilindrisch, glad, (4-)5.5-7(7.5)x 2-3(-4) mu.
Cheilo- en pleurocystiden 30-60x(4-)6-9(13) mu, spindel- tot smal flesvormig, vaak met iets verdikt kopje, dunwandig, hyalien
Caulocystiden van gelijke vorm, maar vaak iets dikwandig.
Pileocystiden 40-80x10-15 mu, ook gelijk aan cheilocystiden.
Kenmerken van het geslacht Trechtertje (Rickenella) waartoe Oranjegeel trechtertje behoort.
Kleine, dunvlezige hoed, zwak tot duidelijk genaveld. Droog doorschijnend gestreept. Lamellen ver aflopend en een tamelijk lange steel