De Kleine duinvezelkop is een van de soorten die je kunt vinden bij de kruipwilg (Salix repens) in kalkrijke zandduinen. Belangrijk voor de determinatie is de over de gehele lengte berijpte steel. Voorzichtig uitgraven dus en de steel niet aanraken! De aanvankelijk lichte steel verkleurt vanaf de basis naar donkerbruin.
Onder de microscoop zijn de lange sporen - tot 16 mu lang - en de cystiden met dikke wanden en kristallen kenmerkend. Omdat de steel over de gehele lengte berijpt is zijn er caulocystiden over de gehele lengte te vinden.
De sporen hebben zeer atypisch dikke wanden en een bruinige, korrelig ogende inhoud.
De gelijkende Zandpadvezelkop (I. lacera var lacera) heeft geen berijpte steel en dus hooguit aan de top van de steel caulocystiden.
De Grote duinvezelkop (I. serotina) heeft hoofdzakelijk knots- en ballonvormige cystiden, ook met kristallen.
Kleine duinvezelkop (I. vulpinella)
Sleutel FN:
- subgen Inocybe
Sporen niet hoekig of wrattig
Gordijn afwezig, steel berijpt over de gehele lengte, vaak met knolvoet
sect Splendentes
Sporen amandel-eivormig
Vruchtlichaam niet zuiver wit en niet roodverkleurend
Hoed geel of sterk gekleurd
Steel opvallend donker verkleurend in onderste helft
Geen olijftinten in steel
Sporen 12-18x7-9 mu, ellipsvormig-eivormig. Zeer atypisch met dikke wand en bruinige, korrelige inhoud.
Hoed 10-40 mm, gewelfd, geen duidelijke umbo, ruw viltig tot schubbig
Hoed jong bedekt met spinnenwebachtig, grijzig velipellis, donkerbruin, soms roodbruin
Lamellen aanvankelijk creme of gelig grijs
Steel 25-75x2-10 mm, knotsvormig of met knol aan de voet, geheel berijpt, vanaf de basis donkerbruin verkleurend
Geen geur
Cystiden 45-80x14-26 mu, flesvormig-spindelvormig, wanden tot 5 mu dik
Bij loofbomen op zandige, kalkrijke bodem, vooral populier en wilg, ook in zandduinen
Kenmerken van het geslacht Vezelkoppen (Inocybe ) waartoe Kleine duinvezelkop behoort.
Tot de nieuwe familie Inocybaceae (Vezelkoppen) behoren o.a. de geslachten Mallocybe, Inosperma, Pseudosperma, Inocybe.
Mallocybe
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en zonder amorfe kap, vaak gesepteerd, eindcel vaak dik
- Cystiden ontstaan direct uit de hyfen van het lamellenvlees
- Geen pleurocystiden
- Basidia met meer of minder bruin pigment
- Lamellen breed aangehecht of iets aflopend, jong geel, oker, olijf, geelbruin of olijfbruin
- Steel relatief kort, vaak korter dan hoedbreedte
- Hoedoppervlak glad, viltig, wollig, fijn schubbig, niet gebarsten, bruin verkleurend met KOH of ammonniak
- Geur nooit spermatisch
- Sporen glad, met afgeronde apex, ook eivormig, boonvormig of langwerpig ellipsvormig
Tot dit geslacht behoren I. arthrocystis (Bedrieglijke viltkop),
I. dulcamara (Gewone viltkop), I. fuscomarginata (Bruinsnedeviltkop),
I. heimii (Duinviltkop), I. leucoblema (Bleekhoedviltkop), I. squarrosa (Dwergviltkop) en I. terrigena (Schubbige viltkop).
Inosperma
- Basidia hyalien of met meer of minder geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed viltig, ingegroeid vezelig, wollig, schubbig
- Geur niet spermatisch
Tot dit geslacht behoren I. adaequatum, I. bongardii, I. calamistratum, I. cervicolor, I. cookei, I.erubescens, I.fulvum, I.maculatum, I.pisciodorum, I. quietiodor.
Pseudosperma
- Basidia incidenteel met geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig of langwerpig ellipsvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed radiaal vezelig, grof vezelig, gebarsten, radiaal barstig of slechts aan de rand en in het midden schubbig
- Geur deels spermatisch
Tot dit geslacht behoren o.a.
I. arenicola (Duinspleetvezelkop), I. obsoletum (Bleke spleetvezelkop), I. perlatum (Grijsbruine spleetvezelkop), I. rimosum (Geelbruine spleetvezelkop), I. squamata (Populiervezelkop),
I. umbrinella (Sombere spleetvezelkop).
Inocybe - de groep kent gladsporige en knobbelsporige soorten.
Knobbelsporige en gladsporige vezelkoppen
- Sporen zijn hoekig, stervormig of echt knobbelig of glad.
- Basidia zonder bruin pigment.
- Cystiden zijn meestal dikwandig en hebben een amorfe top met of zonder kristallen. Er tussen staan vaak paracystiden, cellen zonder kristallen en amorfe kap.
- Er zijn meestal ook pleurocystiden.
- Steel is niet opvallend kort.
- De geur deels spermatisch.
Tot de gladsporige behoren o.a.
I. lacera (Zandpadvezelkop) en
I. vulpinella (Kleine duinvezelkop), I. geophylla (Witte satijnvezelkop),
I. serotina (Grote duinvezelkop), I. splendens (Aarddrager)
Tot de knobbelsporige behoort o.a.
I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop)
Zie
www.inocybe.org voor een beschrijving van de soorten.
In
Coolia 49/1 vind je een sleutel voor de knobbelsporige vezelkoppen.