Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst
Grote duinvezelkop (Inocybe serotina)
De Grote duinvezelkop staat, zoals zoveel duinzandpaddestoelen, met haar steel diep in het zand. Het hoedje steekt maar net boven het zand uit. Kenmerkend voor de hoed is de okergele kleur, het centrum is bedekt met wit velum. Meestal echter is de hoed hoofdzakelijk bedekt met zandkorrels.
De steel is tot over het midden berijpt, de kleur is wit, maar bij het ouder worden verkleurt de steel naar bruin, vooral aan de voet. Behalve natuurlijk het gedeelte dat in het zand staat, dit blijft wit. De steel heeft soms een knolvormige voet.
De Grote duinvezelkop komt voor in de kustduinen onder kruipwilg (Salix repens).
Determinatie Funga Nordica
- Pleurocystiden aanwezig - dikwandig, met kristallen aan de top
==>
Subsectie Inocybe
- Sporen niet hoekig of wrattig
- Geen gordijn, steel minimaal tot over de helft berijpt, vaak met knolvoet
==>
Sectie Splendentes
- Sporen amandel- tot eivormig
- Vruchtlichaam niet zuiver wit en niet rood verkleurend
- Hoed geel
- Steel niet opvallend donker verkleurend in onderste deel
- Geur niet die van bittere amandelen
- Sporen ook niet deels wat hoekig
- Sporen gemiddeld langer dan 11 mu, wit velum op centrum hoed
Geur sterk, onaangenaam.
Hoed 20-50 mm, aanvankelijk wat gewelfd, daarna uitgespreid met of zonder lage, brede umbo, rand vezelig, centrum vaak wit van het velum, naar de rand okerkleurig, maar meestal te zeer bedekt met zand om dit allemaal goed te kunnen constateren.
Steel 35-65x5-10 mm, recht of met knolvoet, harig-vlokkig tot over de helft, wit, oud in elk geval in het onderste gedeelte okerkleurig.
Microscoop:
Sporen 12-16x6.5-8.5 mu, enigszins amandelvormig. Cystiden 45-70x17-35 mu, knots- tot ballonvormig, wanden tot 3 mu dik.
Habitat:
In kustduinen onder loof- en naaldbomen, ook onder kruipwilg. Verschijnt in de herfst.
Beschrijving www.inocybe.org
Inocybe met gladde sporen
- robuuste vruchtlichamen (hoed tot 10 cm)
- hoedoppervlak jong zijdeachtig glad, aanliggend fijnvezelig
- hoedkleur oker-gelig en bedekt met wit velum. Het velum blijft in het centrum van de hoed vaak aanwezig
- steel tot voorbij het midden berijpt
- zeer grote sporen (tot 17 mu lang), dikwandig en met granulate inhoud
- korte eivormige of peervormige cystiden
- kust- en binnenduinen
Kenmerken van het geslacht Vezelkoppen (Inocybe ) waartoe Grote duinvezelkop behoort.
Tot de nieuwe familie Inocybaceae (Vezelkoppen) behoren o.a. de geslachten Mallocybe, Inosperma, Pseudosperma, Inocybe.
Mallocybe
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en zonder amorfe kap, vaak gesepteerd, eindcel vaak dik
- Cystiden ontstaan direct uit de hyfen van het lamellenvlees
- Geen pleurocystiden
- Basidia met meer of minder bruin pigment
- Lamellen breed aangehecht of iets aflopend, jong geel, oker, olijf, geelbruin of olijfbruin
- Steel relatief kort, vaak korter dan hoedbreedte
- Hoedoppervlak glad, viltig, wollig, fijn schubbig, niet gebarsten, bruin verkleurend met KOH of ammonniak
- Geur nooit spermatisch
- Sporen glad, met afgeronde apex, ook eivormig, boonvormig of langwerpig ellipsvormig
Tot dit geslacht behoren I. arthrocystis (Bedrieglijke viltkop),
I. dulcamara (Gewone viltkop), I. fuscomarginata (Bruinsnedeviltkop),
I. heimii (Duinviltkop), I. leucoblema (Bleekhoedviltkop), I. squarrosa (Dwergviltkop) en I. terrigena (Schubbige viltkop).
Inosperma
- Basidia hyalien of met meer of minder geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed viltig, ingegroeid vezelig, wollig, schubbig
- Geur niet spermatisch
Tot dit geslacht behoren I. adaequatum, I. bongardii, I. calamistratum, I. cervicolor, I. cookei, I.erubescens, I.fulvum, I.maculatum, I.pisciodorum, I. quietiodor.
Pseudosperma
- Basidia incidenteel met geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig of langwerpig ellipsvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed radiaal vezelig, grof vezelig, gebarsten, radiaal barstig of slechts aan de rand en in het midden schubbig
- Geur deels spermatisch
Tot dit geslacht behoren o.a.
I. arenicola (Duinspleetvezelkop), I. obsoletum (Bleke spleetvezelkop), I. perlatum (Grijsbruine spleetvezelkop), I. rimosum (Geelbruine spleetvezelkop), I. squamata (Populiervezelkop),
I. umbrinella (Sombere spleetvezelkop).
Inocybe - de groep kent gladsporige en knobbelsporige soorten.
Knobbelsporige en gladsporige vezelkoppen
- Sporen zijn hoekig, stervormig of echt knobbelig of glad.
- Basidia zonder bruin pigment.
- Cystiden zijn meestal dikwandig en hebben een amorfe top met of zonder kristallen. Er tussen staan vaak paracystiden, cellen zonder kristallen en amorfe kap.
- Er zijn meestal ook pleurocystiden.
- Steel is niet opvallend kort.
- De geur deels spermatisch.
Tot de gladsporige behoren o.a.
I. lacera (Zandpadvezelkop) en
I. vulpinella (Kleine duinvezelkop), I. geophylla (Witte satijnvezelkop),
I. serotina (Grote duinvezelkop), I. splendens (Aarddrager)
Tot de knobbelsporige behoort o.a.
I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop)
Zie
www.inocybe.org voor een beschrijving van de soorten.
In
Coolia 49/1 vind je een sleutel voor de knobbelsporige vezelkoppen.