Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst
Gewone hertenzwam (Pluteus cervinus)
Hoewel het vezelige hoedje best iets weg heeft van een hertenhuidje, danken paddenstoelen uit het geslacht Hertenzwam hun naam aan de pleurocystiden die aan de top een ′geweitje′ hebben.
De Gewone hertenzwam komt voor op stronken, takken, begraven hout of strooisel van loofbomen, soms ook van naaldhout.
De Gewone hertenzwam is een vrij robuuste paddestoel met een hoed van 30-40 mm groot. De hoed is bruin en in het midden meestal donkerder dan aan de randen.
Kenmerkend zijn de lamellen die vrij staan van de steel en aanvankelijk wit met een rozige zweem zijn en bij het ouder worden verkleuren naar zuiver roze.
De steel is (35-)45-100 x (2-)3,5-13 (20)mm groot. De vorm is cilindrisch, naar de voet toe breder. Glanzend, wittig en vezelig met vooral aan de voet grijs-bruine, aangehechte vezeltjes.
Het vlees in de hoed is wit, in de steel glazig wit gemarmerd. De geur doet denken aan rauwe aardappels. De smaak is grondig, ietwat zuur of bitter.
De sporee is roze.
Sporen (6.0-)6.5-8.5(9.5) x (4.0-)4.5-6.5 mu, Q=(1.1)1.25-1.7, 1.35-1.5. Breed ellipsvormig tot langwerpig.
Basidia (17-)21-30(-38)x6.5-9.5, 4-sporig.
Pleurocystiden overvloedig aanwezig (50-)55-99(-125) x 12-21(-31)mu, smal spilvormig, met 2-6 scherpe haakjes aan de top, bovenste deel met 3 mu dikke wand, kleurloos.
Lamelsnede steriel. Talrijke cheilocystiden, 15-68x10-27 mu, ballonvormig tot smal knotsvormig, met dunne wanden en kleurloos.
De hoedhuid bestaat uit liggende en in het midden stijgende 7-20(-40) mu brede hyfen met bruin, intercellulair pigment, eindelementen (45-)60-180(-245) mu lang, uitlopend in een ronde top.
De huid van de steel (stipitipellis) bestaat uit cilindrische en opgeblazen 5-20 mu brede hyfen, dikwijls in stroken, met of zonder bruin intracellulair pigment.
Geen gespen.
Kenmerken van het geslacht Hertenzwam (Pluteus) waartoe Gewone hertenzwam behoort.
Hertenzwammen herken je aan de roze sporen, de vrije lamellen die van wit naar roze verkleuren en het ontbreken van een beurs en een ring. De hoed is meestal grijs tot bruin gekleurd.
De sporen zijn glad, meestal breed ellipsvormig, non-amyloid en cyanofiel (blauw kleurend in bijvoorbeeld katoenblauw).
Het geslacht Pluteus is verdeeld in drie ondergeslachten. Bepalend hierbij zijn de structuur van de hoedhuid en de kenmerken van de pleurocystiden.
De hoedhuid (pileipellis) kan een cutis, trichoderm, trichopalisade of hymeniderm zijn.
Cutis - bestaat uit horizontaal evenwijdig lopende hyfen
Trichoderm, trichopalisade- hoedhuid met opstaande, met elkaar verweven hyfen, min of meer loodrecht op het oppervlak staand, maar niet strikt evenwijdig lopend en geen hymeniforme laag vormend. Hierdoor ontstaat een fluwelig tot viltig uiterlijk. In geval het trichoderm gelatineus is, spreekt men ook wel van ixotrichoderm.
Epithelium - de hoedhuid bestaat uit een opeenhoping van ronde of breed elliptische cellen (vaak in ketens).
Hymeniderm - de hoedhuid heeft een structuur die op een hymenium lijkt. De elementen, waaruit deze structuur bestaat, ontspringen op hetzelfde niveau.
De pleurocystiden zijn a) dikwandig en smal spoelvormig. Aan de top zitten min of meer duidelijke haakvormige uitsteekseltjes - het ′gewei′ waaraan dit geslacht ook haar naam dankt. b) dunwandige en variabel van vorm. Het gewei ontbreekt, er kunnen uitsteeksels zijn maar deze zijn niet haakvormig.
Kenmerken van de drie subgeslachten:
- Pluteus - hoed radiaal vezelig, vaak glanzend, pleurocystiden dikwandig en met haken, hoedhuid een cutis
- Villosi - hoed opvallend viltig of harig schubbig, hoedhuid eeb cutis, trichoderm of tricopalisade van langwerpige elementen
- Celluloderma - hoed glad of fluwelig, hoedhuid een hyemniderm van halfronde tot ballonvormige elementen, soms met langwerpige elementen
Verdere kenmerken van het ondergeslacht Pluteus
Pleurocystida talrijk en met duidelijke haken aan de top, in elk geval aan de top dikwandig. De cheilocystiden staan op een laag hyphen die parallel loopt met de rand van de lamel. Gespen al dan niet aanwezig.
Verdere kenmerken van het ondergeslacht Villosi
Pleurocystidia aanwezig maar zonder haken aan de top en dunwandig of ook afwezig. Cheilocystidia op het vlees van de lamel. Cutis bestaande uit bundels hyphen van 2-6 elementen, het uiteinde gebogen. Meestal geen gespen.