De Geringde wilgenvaalhoed is een vrij kleine tot middelgrote paddestoel met een cortina (gordijn). De paddestoel lijkt op de Tweekleurige vaalhoed, maar heeft grotere sporen dan deze. De steel is licht van kleur, maar verkleurt vanaf de basis naar bruin bij het ouder worden. Anders dan de solitaire Duinvaalhoed (met een aanvankelijk witte steel) groeit de Geringde wilgenvaalhoed soms in bundeltjes.
Begeleidende boom is de Salix en dan vooral de Kruipwilg.
De ring, die je zou verwachten op basis van de naam, is niet altijd even duidelijk aanwezig.
De Geringde vaalhoed groeit vanaf de lente tot in de herfst. Ook dit onderscheidt hem van de Duinvaalhoed die alleen in de herfst voorkomt.
/
De Geringde wilgenvaalhoed behoort tot de Sectie Hebeloma binnen het geslacht Hebeloma. Kenmerkend voor deze groep is de aanwezigheid van een - meestal vergankelijk - ′gordijn′, een dun vlies tussen de hoedrand en de top van de steel. Dit vlies beschermt de nog jonge lamellen met de sporen. Als het gordijn bij het groeien van de paddestoel scheurt, blijven restjes achter op de steel. De restjes kleuren bruinachtig door de sporen die erop vallen.
Onder de microscoop is kenmerkend dat er alleen caulocystiden aan de top van de steel zitten. De cheilocystiden zijn in de bovenste helft min of meer cilindrisch, in de onderste helft vaak verbreed (een fles met lange, slanke hals).
De sporen zijn ellipsvormig tot ellips-eivormig, geel in water en in KOH, indextrinoïde of zwak dextrinoïde.
Tot de sectie Hebeloma behoren
- H. marginatulum - Bergvaalhoed
- H. bruchetii - Eenkleurige vaalhoed
- H. mesophaeum - Tweekleurige vaalhoed
- H. sordidum
- H. collariatum - Geringde wilgenvaalhoed
- H. psammophilum - Duinvaalhoed
De Bergvaalhoed is zeldzaam en is in Nederland alleen op Texel en in de Flevoland gevonden.
De Eenkleurige vaalhoed is zeer zeldzaam.
Deze beide soorten zijn gebonden aan arctische en alpiene zones.
H. sordidum - synoniemen H. pallidum, H. mesophaeum var lacteum - is een soort van het Middellandse Zeegebied en komt sporadisch voor in Noord-Europa.
Zo blijven er 3 kandidaten over. Nu is de lengte van de sporen bepalend.
- Sporen korter dan 10.5 mu
De Tweekleurige vaalhoed komt zeer algemeen voor en groeit in loofbossen op humusarm zand.
- Sporen langer dan 10.5 mu
De Geringde wilgenvaalhoed groeit in kruipwilgstruweel op humusarm zand en komt dan ook hoofdzakelijk langs de kust voor.
De Duinvaalhoed komt eveneens voor in kruipwilgstruweel op humusarm zand.
Verschil tussen de Geringde wilgenvaalhoed en de Duinvaalhoed
De Geringe wilgenvaalhoed heeft een lichte steel, maar niet wit, die al gauw vanaf de basis verkleurt naar bruin. De Geringde vaalhoed groeit soms in bundeltjes. Begeleidende bomen zijn Salix (wilg), Betula (berk) en Populus (populier). De soort komt vaak voor bij Salix in kustduinen.
De Duinvaalhoed heeft een witte steel die slechts weinig verkleurt bij het ouder worden. De Duinvaalhoed groeit niet in bundels en komt uitsluitend voor bij Salix in de kustduinen.
Microscoop
Sporen 9.3-13 x 5.3-7 mu, niet of nauwelijks dextrinoide, ornamentatie nauwelijks zichtbaar. Cheilocystiden cylindrisch.
(Bron: The Genus Hebeloma door Jan Vesterholt, 2005).
Kenmerken van het geslacht Vaalhoeden (Hebeloma) waartoe Geringde wilgenvaalhoed behoort.
Met hun vaal gekleurde hoedjes - witachtig, vaal oranje- of rozeachtig bruin, umber, kaneel, sepia zijn dan de tinten waar je aan moet denken - zijn de Vaalhoeden niet bepaald de meest spectaculaire paddenstoelen. Het hoedoppervlak is hooguit een weinig hygrofaan, glad, kleverig tot droog.
De lamellen zijn met een tandje of gewoon aangehecht, ze hebben aanvankelijk dezelfde tinten als de hoed, bij rijpheid een typerende koffie-verkeerd-kleur. Bij sommige Vaalhoeden scheiden de lamellen druppeltjes uit. Die tranen laten dan bruine vlekken achter op de lamellen. Een kenmerk om in de gaten te houden bij determinatie.
De steel is vooral aan de top fijn tot grof vlokkig. Vanaf de basis verkleurt de steel vaak naar bruin. Sommige soorten hebben een universeel velum of een ′gordijn′ (partieel velum).
Vaalhoedjes hebben vaak een radijsachtige geur, maar de geur kan ook die van marsepein, cacao, zeep, thee of fruit zijn of gewoon onopvallend.
De sporee is vaalbruin. Niet te verwarren met het oranjebruin van de Gordijnzwammen of geelbruin van de Vezelkoppen.
Vaalhoeden zijn giftig.
Onder de microscoop
De sporen zijn amandelvormig, elliptisch of citroenvormig, glad tot wrattig en versierd met fijne, vertakte ribbels.
Sommige soorten hebben een in meer of mindere mate loslatende perispore (buitenlaagje). De sporen zijn dextrinoïde (kleuren rood) of zonder reactie in Melzer′s.
Er zijn cheilocystiden, zelden pleurocystiden. De hoedhuid is een ixocutis tot een ixotrichoderm. Gespen aanwezig.
Vaalhoedjes groeien op de grond en zijn vaak gebonden aan bepaalde bomen of struiken.
Determineren
- Velumresten vormen een membraanachtige ring. Steel stevig wortelend. Geur van marsepein => sectie Myxocybe
- Gordijn spinnenwebachtig aanwezig, maar vergankelijk. Steel aan de top vlokkig. Cheilocystiden cilindrisch, onderste helft verbreed. Perispore laat niet los. =>sectie Hebeloma
- Geen gordijn - sterke, zoete geur => sectie Sacchariolentia
- Steel wortelend, geen radijsgeur, lamellen zonder druppels => sectie Myxocybe
- Steel niet wortelend, geur radijsachtig, cheilocystiden cilindrisch, knotsvormig, met hoofdje of flesvormig - sporen reageren nauwelijks in Melzer′s => sectie Denudata
- Sporen sterk dextrinoïde en ongeveer 4.4-5.3 mu breed =>Theobromina
- Sporen breder dan 4.4-5.3 mu - hoofdzakelijk flesvormige cheilocysten met cilindrische hals - steel ruw vlokkig in banden - steel niet verkleurend =>sectie Sinapizantia
- steel fijn vlokkig, vooral in bovenste deel, verkleurend vanuit de steelbasis, flesvormige en knotsvormige cheilocystiden => sectie Velutipes
Cheilocystiden zowel aan de top als aan de basis verbreed => Denudata
- Cheilocystiden cilindrisch tot min of meer knotsvormig => sectie Velutipes
Vaalhoedjes in het duinzand
Een habitat van duinzand en kruipwilg beperkt de keus uit de vele vaalhoedjes enorm. Toch blijft het puzzelen voor de leek.
Een paar kanshebbers uit de sectie Hebeloma (dus met gordijn):
Hebeloma dunense = H. collariatum (Geringde wilgenvaalhoed) (sporen 9.5-13x 5.5-7 mu, fijn rimpelig, niet of vaag dextrinoïde
Hebeloma psammophilum (Duinvaalhoed)(sporen 10-13.5x5.5-7.5 mu, iets rimpelig, geen reactie, geen loslatende perispore)
Hebeloma mesophaeum (Tweekleurige vaalhoed) (sporen < 10.5 lang)
Hebeloma nigellum (Kruipwilgvaalhoed zz)
Sleutel Funga Nordica
- Spinnenrag-achtig gordijn aanwezig, vaak vergankelijk
- Steel alleen aan de top vlokkig
- Cheilocystiden met min of meer cilindrisch uiteinde, vaak verbreed aan de basis
- Perispore niet loslatend.
Vergelijk overige secties (waaronder Denudata)
- Geen gordijn
- Steel geheel vlokkig
- Cheilocystiden anders van vorm
- Perispore al dan niet loslatend.
Behorend tot de sectie Denudata
br />
Hebeloma pusillum
Kleur hoed bruin of grijsachtig, sporen bruingeel tot bruin onder de mic
3. Steel?
- tot 1.3 mm breed
- Bij salix in moerasachtig gebied
- hoed gewelfd, kleverig tot slijmerig, kaneelkleurig tot baksteenrood in het centrum, rand bleker
- lamellen soms druppeltjes
- steel 15-40 mm lang, cilindrisch, vlokkig, witachtig
- radijsgeur
- sporen 10-5-13 x 5.5-6.5 mu, smal amandelvormig, licht geruwd, onopvallend dextrinoïd
- cheilocystiden knotsvormig tot gekopt, top 8-10 mu breed
- Zomer tot in de herfst
Bron: Funga Nordica