Bundelmosklokje

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Bundelmosklokje (Galerina%20marginata)

Het Bundelmosklokje is vooral geen &qout;klokje", maar eerder een "klok". Ook groeit het Bundelmosklokje niet altijd in bundels.

In het veld valt direct de dunne ring rond de steel op. Het bepalen van de sporenkleur (sporee) sluit gelijkende soorten als het Stobbenzwammetje uit.

Onder de microscoop moet dan het volgende gevonden worden:
  • - Pleurocystiden. Evenals de cheilocystiden zijn ze flesvormig met zeer lange, uitgerekte hals
  • Cystidia zonder kristallen
  • Basidia 4-sporig
  • Sporen ruw-wrattig, met iets losse perispore, geelbruin 7.5-10.5(-13)x4.5-6.5(-7) mu
Het Bundelmosklokje groeit meestal op hout, maar kan ook op de grond voorkomen.

Hoed meestal halfrond met ingerolde rand (jong), zelden klokvormig, kleverig en glanzend bij vocht, hoedrand gestreept, oker, geelbruin tot roodbruin

Lamellen breed aangehecht of met aflopend tandje, bleekgeel tot geelbruin.

Steel 20-70x(1-)2-5(-10) mm, cilindrisch of aan de voet iets verbreed, hol wordend, zijdeachtig wit vezelig onder een dunne ring of duidelijke ringzone, top beige, naar de voet toe grijsbruin tot donkerbruin

Geur melig (stuk wrijven tussen de vingers), smaak mild.

Sporen amandelvormig, ellips- tot citroenvormig, met callus en duidelijke plage.

Cheilocystiden 28-77(-95)x(5-)8-18 mu, fles- tot spindelvormig met 2-4 mu lange, toelopende hals, eventueel met 8 mu brede kop.

Pleurocystiden identiek.

Pileipellis met gelatineerde hyfenlaag.

Solitair of in groepen, vaak op rottend dennenhout, maar ook op loofhout en tevens op de grond tussen grassen en mossen.
Kenmerken van het geslacht Mosklokje  (Galerina) waartoe Bundelmosklokje behoort.

Mosklokjes hebben een mycena-achtig tot collybia-achtig vruchtlichaam, soms met velumresten. De hoedkleur ligt ergens tussen oker en roodbruin.
De lamellen zijn aangehecht. De lamelsnede is wit gewimperd - te zien met loepje.
De steel is droog, vlokkig of kaal, soms met vliezige ring.
De sporen zijn bruinoranje of roestbruin. De sporen zijn aan de top vaak wat uitgerekt en in meer of mindere mate wrattig.
Cystiden zijn altijd aanwezig - de vorm is een belangrijk determinatiekenmerk. Groeit op mos, aarde of hout.

Sommige soorten zijn extreem giftig.

SPECIFICATIES - bundelmosklokje
familieGordijnzwammen (Cortinariaceae)
info familieTot deze familie behoort een groot aantal geslachten. De naam is ontleend aan het grootste geslacht binnen de familie, nl. de Cortinaria (gordijnzwammen)
De sporen zijn bruin.
De leden van deze familie hebben een 'gordijn', een spinnenwebachtig weefsel tussen de hoedrand en de top van de steel dat de rijpende sporen beschermt. Dit gordijn, officieel het velum partiale genoemd, is niet hetzelfde als het velum universale, het weefsel dat de nog zeer jonge paddenstoelen omhult en bij het groeien van de paddenstoel scheurt en dan vaak als een beurs aan de voet of als vlokjes of schubjes op de hoed achterblijft.
Het velum partiale is bij jonge paddestoelen vaak nog mooi te zien. Naarmate de hoed groeit scheurt het gordijn. Er blijven restantjes achter op de steel. Deze kleuren vaak bruin tot oranjebruin door de sporen die er op vallen.

Gordijnzwammen groeien op de grond of parasiteren op wortels. Ze zijn er zowel klein als groot.

Geslachten die tot deze familie behoren
  • Cortinarius - gordijnzwammen
  • Gymnopilus - vlamhoeden
  • Hebeloma - vaalhoeden
  • Galerina - mosklokjes
  • Alnicola - zompzwammen
  • Tubaria - donsvoetjes
  • Crepidotus - oorzwammetjes
naam bundelmosklokje (Galerina marginata)
waar op rottend (naald)hout of op de grond tussen mossen en grassen
sporeekleur oranjebruin
hoed halfrond, kleverig en glanzend bij vocht, hoedrand gestreept, oker, geelbruin tot roodbruin
steel 20-70x(1-)2-5(-10) mm, cilindrisch, zijdeachtig wit vezelig onder dunne ring, top beige, naar de voet toe grijsbruin
plaatjes breed aangehecht of met aflopend tandje, bleekgeel tot geelbruin