In de zandduinen komen verschillende vezelkoppen voor. Ze lijken helaas allemaal nogal op elkaar. Warmbruine tot geelbruine, vezelige en soms wat schubbige hoedjes en de steel diep verborgen in het zand. Belangrijk bij determinatie is het uiterlijk van de steel. Is deze berijpt of niet? Verkleurt de steel vanaf de basis? Heeft de steel een knolvoet? Maar omdat de steel, zoals opgemerkt, vaak grotendeels onder het zand staat, zijn genoemde eigenschappen niet altijd even duidelijk aanwezig. Zo is de kleur van het onder het zand zittende gedeelte van de steel wit.
Om tot een juiste determinatie te komen is de microscoop dan ook onontbeerlijk. Het aanwezige zand bemoeilijkt ook hier de determinatie.
Kijk allereerst naar de volgende eigenschappen
- hebben de cystiden dikke, al dan niet gekleurde wanden en kristallen op de kop? Of zijn het dunwandige, eventueel gesepteerde ballonnetjes?
- zijn de sporen glad of hoekig, wrattig?
- is de steel berijpt? Dat is natuurlijk een lastige, want al dat zand..... . Kijk of je caulocystiden kunt vinden over de gehele lengte van de steel of hooguit in het bovenste topje. Geheel met caulocystiden => berijpt, hooguit topje met caulocystiden => niet berijpt.
Kleine duinvezelkop of Zandpadvezelkop?
Kleine duinvezelkop (I. vulpinella)
Sleutel FN:
- subgen Inocybe
Sporen niet hoekig of wrattig
Gordijn afwezig, steel berijpt over de gehele lengte, vaak met knolvoet
sect Splendentes
Sporen amandel-eivormig
Vruchtlichaam niet zuiver wit en niet roodverkleurend
Hoed geel of sterk gekleurd
Steel opvallend donker verkleurend in onderste helft
Geen olijftinten in steel
Sporen 12-18x7-9 mu, ellipsvormig-eivormig.
Hoed 10-40 mm, gewelfd, geen duidelijke umbo, ruw viltig tot schubbig
Hoed jong bedekt met spinnenwebachtig, grijzig velipellis, donkerbruin, soms roodbruin
Lamellen aanvankelijk creme of gelig grijs
Steel 25-75x2-10 mm, knotsvormig of met knol aan de voet, geheel berijpt, vanaf de basis donkerbruin verkleurend
Geen geur
Cystiden 45-80x14-26 mu, flesvormig-spindelvormig, wanden tot 5 mu dik
Bij loofbomen op zandige, kalkrijke bodem, vooral populier en wilg, ook in zandduinen
Zandpadvezelkop (I. lacera var lacera)
- subgen Inocybe
Sporen niet hoekig of wrattig
Gordijn aanwezig, steel niet berijpt in onderste helft, zelden met knolvoet
Geur niet opvallend, vlees niet rood verkleurend
Steel hooguit in klein gedeelte van top berijpt
sect Fibrillosae
Sporen cylindrisch =
Inocybe lacera
Hoed niet hygrofaan
Hoed 10-40 mm, aanvankelijk stomp conisch met naar binnen gekrulde rand, later gewelfd tot vlak, ruw vezelig, vaak gebarsten, donkerbruin, later of bij droogte bleker met okergele tint
Lamellen bleek, later okerbruin
Steel 25-80x1-6 mm, recht, vezelig, grijsbruin, aan de voet donkerder
Sporen 10-15x4-6 mu, cilindrisch,
Pleurocystiden 35-75x12-22, flesvormig, soms met scherpe apex, wanden tot 2 mu dik, kleurloos
Op zandige en voedselarme grond, langs bospaden e.d, bij naald- en loofbomen, vooral berk en wilg.
NB Sporen en cystiden zeer variabel.
De Zandpadvezelkop (Inocybe lacera) kent vier varianten:
- var rhacodes - lamelsnede met opstaande, verbonden, bruin-geïncrusteerde elementen, eindelement lijkt op cheilocystide
Overige 3 zonder dit soort elementen
- var regularis - sporen opvallend breed, bijna rechthoekig
- var lacera - sporen 11.0-14.2 x 4.5-5.6 mu, Q breedte = 2.1-2.9. Pleurocystiden iets dikwandig, wand kleurloos, op droge plekken
- var helobia - sporen 11.4-13.8 x 5.8-6.6 mu, Q breedte = 1.9-2.3. Pleurocystiden dikwandiger, wand bleek tot helder geel, op moerassige plaatsen.
I. lacera var helobia
- Sporen (10.0)10.5-15.0 x 5.5-7.0(-7.5) mu, gemiddeld 11.4-13.8x5.8-6.6 mu, Q=1.7-2.3(-2.5), glad tot iets hoekig, onregelmatig gevormd.
- Pleurocystiden (41-)42-67(-72) x 15-26 mu, breed knotsvormig, cilindrisch knotsvormig tot breed spoelvormig, naar de top afgerond tot gepunt, soms met puntig lobje, dikwandig tot 2.5(-3.0) mu, bleek tot helder geel, met kristallen aan de top, talrijk.
- Cheilocystiden gelijk aan de pleurocystiden.
- Paracystiden peervormig tot knotsvormig, dunwandig en kleurloos, soms iets dikwandig en met bruine tint, talrijk.
- Basidia 27-35x10-12 mu, 4-sporig, enkele 2-sporig.
- Geen caulocystidia, aan de top enkele caulocystideachtige haren.
Op moerassige grond, onder els, berk, wilg en kruipwilg.
I. lacera var helobia is nogal variabel wat de vorm betreft. Meestal is de paddestoel vrij tenger, maar er komen ook robuustere vormen voor. Deze laatste soort groeit uitsluitend onder kruipwilg in de duinen.
Kenmerken van het geslacht Vezelkoppen (Inocybe ) waartoe Zandpadvezelkop2 behoort.
Tot de nieuwe familie Inocybaceae (Vezelkoppen) behoren o.a. de geslachten Mallocybe, Inosperma, Pseudosperma, Inocybe.
Mallocybe
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en zonder amorfe kap, vaak gesepteerd, eindcel vaak dik
- Cystiden ontstaan direct uit de hyfen van het lamellenvlees
- Geen pleurocystiden
- Basidia met meer of minder bruin pigment
- Lamellen breed aangehecht of iets aflopend, jong geel, oker, olijf, geelbruin of olijfbruin
- Steel relatief kort, vaak korter dan hoedbreedte
- Hoedoppervlak glad, viltig, wollig, fijn schubbig, niet gebarsten, bruin verkleurend met KOH of ammonniak
- Geur nooit spermatisch
- Sporen glad, met afgeronde apex, ook eivormig, boonvormig of langwerpig ellipsvormig
Tot dit geslacht behoren I. arthrocystis (Bedrieglijke viltkop),
I. dulcamara (Gewone viltkop), I. fuscomarginata (Bruinsnedeviltkop),
I. heimii (Duinviltkop), I. leucoblema (Bleekhoedviltkop), I. squarrosa (Dwergviltkop) en I. terrigena (Schubbige viltkop).
Inosperma
- Basidia hyalien of met meer of minder geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed viltig, ingegroeid vezelig, wollig, schubbig
- Geur niet spermatisch
Tot dit geslacht behoren I. adaequatum, I. bongardii, I. calamistratum, I. cervicolor, I. cookei, I.erubescens, I.fulvum, I.maculatum, I.pisciodorum, I. quietiodor.
Pseudosperma
- Basidia incidenteel met geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig of langwerpig ellipsvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed radiaal vezelig, grof vezelig, gebarsten, radiaal barstig of slechts aan de rand en in het midden schubbig
- Geur deels spermatisch
Tot dit geslacht behoren o.a.
I. arenicola (Duinspleetvezelkop), I. obsoletum (Bleke spleetvezelkop), I. perlatum (Grijsbruine spleetvezelkop), I. rimosum (Geelbruine spleetvezelkop), I. squamata (Populiervezelkop),
I. umbrinella (Sombere spleetvezelkop).
Inocybe - de groep kent gladsporige en knobbelsporige soorten.
Knobbelsporige en gladsporige vezelkoppen
- Sporen zijn hoekig, stervormig of echt knobbelig of glad.
- Basidia zonder bruin pigment.
- Cystiden zijn meestal dikwandig en hebben een amorfe top met of zonder kristallen. Er tussen staan vaak paracystiden, cellen zonder kristallen en amorfe kap.
- Er zijn meestal ook pleurocystiden.
- Steel is niet opvallend kort.
- De geur deels spermatisch.
Tot de gladsporige behoren o.a.
I. lacera (Zandpadvezelkop) en
I. vulpinella (Kleine duinvezelkop), I. geophylla (Witte satijnvezelkop),
I. serotina (Grote duinvezelkop), I. splendens (Aarddrager)
Tot de knobbelsporige behoort o.a.
I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop)
Zie
www.inocybe.org voor een beschrijving van de soorten.
In
Coolia 49/1 vind je een sleutel voor de knobbelsporige vezelkoppen.