Zwartwitte veldridderzwam

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Zwartwitte veldridderzwam (Melanoleuca%20polioleuca)

De Zwartwitte veldridderzwam is de meest voorkomende veldridderzwam in ons land. Een van de kenmerken is het donkerbruine vlees in de steelbasis (doorsnijden dus!). De lamellen zijn wittig tot grauw, de hoedkleur is bruingrijs of grijsbruin. Ze groeien in open vegetaties zoals graslanden, wegbermen en tuinen, maar ook wel in bossen. Een zekere determinatie is alleen mogelijk met behulp van microscopische gegevens zoals de sporenmaten, aan- of afwezigheid van cystiden, vorm van de cystiden.

Zie ook: Veldridderzwammen elders op deze site.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 varianten. Ze verschillen uitsluitend in de grootte van de steel en de hoed.
f. langei - steel korter of gelijk aan diameter hoed
f. fragillima - steel gelijk of langer dan hoeddiameter, hoed klein 17-35 (-45) mm
f. polioleuca - hoed groot 25-70 (-85) mm

Hoed jong gewelfd, later vlak en uiteindelijk met iets ingedeukt centrum, met lage brede umbo. Rand iets ingerold, later vaak omhoog gekruld. Dikvlezig, subhygrofaan, vochtig geelbruin tot donker grijsbruin, vaak met olijf- of roodachtige tint, naar de rand toe lichter. Oppervlak dof, glad, met witte, vlokkige rand, soms doorschijnend gestreept.
De lamellen zijn wit tot bleek crèmekleurig of grijzig. Lamelsnede van gelijke kleur en glad.
De steel is 35-85(-150) x 3-8(-11) mm, cilindrisch, met tot 16 mm brede, knotsvormige voet bij f.polioleuca, 25-75 x 2-4 nn cilindrisch en iets knotsvormig aan de voet bij f. fragillima en 25-56 x 3-10 mm, cilindrisch, met tot 18 mm brede, knotsvormige voet bij f.langei. Aanvankelijk wittig, later licht tot donker grijsbruin. Aan de voet bruin, donker grijsbruin of zwartbruin. Vezelig in lengterichting, top van de steel wit vlokkig.
Vlees in de hoed wit, soms geelbruin, vlak onder de hoedhuid bruin. Bruinig naar de voet van de steel toe. Bijna zwartbruin aan het voeteind, zelden wit.
Geur zwak, aangenaam, melig tot radijsachtig. Smaak zwak, mild, meelachtig tot ranzig of wat bitter.

Onder de microscoop
Sporen (5.5-)6.5-9.0(-9.5) x 4.0-5.0(-5.5) mu, Q=1.3-1.9, Qav=1.5-1.8, ellipsvormig tot langwerpig, vrij dicht bezet met vrij grove wratten, met plage.
Basidia 25-40x6-10 mu, knotsvormig, 4-sporig.
Cheilocystiden 40-75(-90) x 8-15 mu, spindelvormig, deels flesvormig, met vrij scherpe apex met kristallen, dikwandig.
Pleurocystiden identiek aan cheilocystiden.
Hoedhuid ixotrichoderm, tot 100 mu dik, bestaande uit slanke hyfen met stompe of cystidoide eindcel. Bovenste deel hoedvlees compact met bleekbruin pigment. Top van de steel met spindelvormige caulocystiden en clusters knotsvormige cellen.
Kenmerken van het geslacht Veldridderzwam  (Melanoleuca) waartoe Zwartwitte veldridderzwam behoort.

Veldridderzwammen zijn over het algemeen mooie paddenstoelen om te zien. Helaas is determinatie knap lastig, ook onder de microscoop.
In ons land komen zo′n 20 soorten voor.
Het zijn vrij forse paddestoelen met een droge, gladde hoed, aangehechte, witte tot roze-gele lamellen met een centrale steel. Geen velum.
Sporenprint wit tot bleekgeel.

De sporen zijn dunwandig en bedekt met kleine tot grote, amyloïde wratten. Soms zijn de wratten verbonden door een fijn netwerk van lijnen. Er is meestal een duidelijke ′plage′, een kale plek rond de apiculus (aanhangseltje waar de spore mee vastzat aan het basidium).
De lamelsnede is meestal steriel. Cheilocystiden flesvormig met dikke wanden en kristallen of pleuro- en cystiden buikvormig met dunne wanden en kristallen.
Hoedhuid een trichoderm.
Meestal zijn er ook caulocystiden.
Geen gespen.

SPECIFICATIES - zwartwitte_veldridderzwam
familieTricholomataceae (Tricholomataceae)
info familieDeze familie kent 127 geslachten
naam zwartwitte_veldridderzwam (Melanoleuca polioleuca)
waar saprotrooof, op de grond, in naald- en loofbossen, hoofdzakelijk op rijke, zanderige, kleiïge of lemige bodem, in de grijze duinen
sporeekleur wit met bleekgele zweem
hoed Dikvlezig, subhygrofaan, vochtig geelbruin tot donker grijsbruin, vaak met olijf- of roodachtige tint, naar de rand toe lichter. Oppervlak dof, glad, met witte, vlokkige rand, soms doorschijnend gestreept
steel 35-85(-150) x 3-8(-11) mm, cilindrisch, met tot 16 mm brede, knotsvormige voet
plaatjes dicht opeen, aangehecht tot licht gebogen, meestal met aflopend tandje, dun, wit, later bleek crèmekleurig of grijzig. Lamelsnede van gelijke kleur.