Vale schijnridderzwam

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Vale schijnridderzwam (Lepista%20luscina)

De Vale schijnridderzwam doet denken aan een vaalhoed. Het gootje (smal aangehechte lamellen) verraadt de ridder echter. De lichte, wat cremekleurige sporee sluit de vaalhoed dan definitief uit. Onder de microscoop zijn er dan nog de kleine, cyanofiele, wrattige sporen.

De Vale schijnridderzwam heeft een bleekbeige tot grijsbruine kleur, met vaak een wat rozeachtige tint. De gewelfde tot vlakke hoed is vaak bedekt met een dun, wit laagje. De hoedrand is bleek en enigszins gegroefd, vaak met donkere watervlekken, niet hygrofaan.
De lamellen zijn smal aangehecht tot iets aflopend, bleek rozeachtig beige.
De steel is 30-70x5-15(-30) mm, vezelig.
De geur is onopvallend, de smaak is mild.
Sporen 5-6.5x3.5-5 mu, breed ellipsvormig, wrattig, cyanofiel. Met geïncrusteerd pigment.
Solitair of in bundeltjes, in kringen, in droog grasland, weides, velden, loofbossen en op compost, vaak op kalkrijke grond.
Kenmerken van het geslacht Schijnridderzwammen  (Lepista ) waartoe Vale schijnridderzwam behoort.

Schijnridderzwammen zijn forse paddestoelen met hoeden van 3-20 cm in doorsnede. De hoedrand is vaak ingekruld. Het oppervlak van de hoed is vaag kleverig tot droog, glanzend of mat, soms hygrofaan. De kleuren zijn wit, oker, bruin of blauwig tot paarsig.

De lamellen zijn smal aangehecht tot aangehecht of aflopend, dicht opeen tot gematigd opeen. De lamellen kunnen losgetrokken worden van de hoed.

De steel is cilindrisch, aan de voet wat gezwollen, massief of hol, glad tot vezelig.

Sporen min of meer rond, ruw tot wrattig, sterk cyanofiel, geen reactie in Melzers. Vaak in viertallen samenklonterend.
Basidia 4-sporig. Geen cystiden. Septa altijd met gespen.

Op humusrijke grond, vaak in heksenkringen.

SPECIFICATIES - vale_schijnridderzwam
familieTricholomataceae (Tricholomataceae)
info familieDeze familie kent 127 geslachten
naam vale_schijnridderzwam (Lepista luscina)
waar solitair of in bundeltjes, in kringen, in droog grasland, weides, velden, loofbossen en op compost, vaak op kalkrijke grond
sporeekleur rosig tot zalmkleurig
hoed bleek beige of grijsbruin of wittig van velumlaagje
steel 330-70x5-15(-30) mm, vezelig, zonder aanhangend vuil
plaatjes lamellen smal aangehecht tot iets aflopend, bleek rosebeige