Kenmerken van het geslacht Vaalhoeden (Hebeloma) waartoe Vaalhoed-091218-1 behoort.
Met hun vaal gekleurde hoedjes - witachtig, vaal oranje- of rozeachtig bruin, umber, kaneel, sepia zijn dan de tinten waar je aan moet denken - zijn de Vaalhoeden niet bepaald de meest spectaculaire paddenstoelen. Het hoedoppervlak is hooguit een weinig hygrofaan, glad, kleverig tot droog.
De lamellen zijn met een tandje of gewoon aangehecht, ze hebben aanvankelijk dezelfde tinten als de hoed, bij rijpheid een typerende koffie-verkeerd-kleur. Bij sommige Vaalhoeden scheiden de lamellen druppeltjes uit. Die tranen laten dan bruine vlekken achter op de lamellen. Een kenmerk om in de gaten te houden bij determinatie.
De steel is vooral aan de top fijn tot grof vlokkig. Vanaf de basis verkleurt de steel vaak naar bruin. Sommige soorten hebben een universeel velum of een ′gordijn′ (partieel velum).
Vaalhoedjes hebben vaak een radijsachtige geur, maar de geur kan ook die van marsepein, cacao, zeep, thee of fruit zijn of gewoon onopvallend.
De sporee is vaalbruin. Niet te verwarren met het oranjebruin van de Gordijnzwammen of geelbruin van de Vezelkoppen.
Vaalhoeden zijn giftig.
Onder de microscoop
De sporen zijn amandelvormig, elliptisch of citroenvormig, glad tot wrattig en versierd met fijne, vertakte ribbels.
Sommige soorten hebben een in meer of mindere mate loslatende perispore (buitenlaagje). De sporen zijn dextrinoïde (kleuren rood) of zonder reactie in Melzer′s.
Er zijn cheilocystiden, zelden pleurocystiden. De hoedhuid is een ixocutis tot een ixotrichoderm. Gespen aanwezig.
Vaalhoedjes groeien op de grond en zijn vaak gebonden aan bepaalde bomen of struiken.
Determineren
- Velumresten vormen een membraanachtige ring. Steel stevig wortelend. Geur van marsepein => sectie Myxocybe
- Gordijn spinnenwebachtig aanwezig, maar vergankelijk. Steel aan de top vlokkig. Cheilocystiden cilindrisch, onderste helft verbreed. Perispore laat niet los. =>sectie Hebeloma
- Geen gordijn - sterke, zoete geur => sectie Sacchariolentia
- Steel wortelend, geen radijsgeur, lamellen zonder druppels => sectie Myxocybe
- Steel niet wortelend, geur radijsachtig, cheilocystiden cilindrisch, knotsvormig, met hoofdje of flesvormig - sporen reageren nauwelijks in Melzer′s => sectie Denudata
- Sporen sterk dextrinoïde en ongeveer 4.4-5.3 mu breed =>Theobromina
- Sporen breder dan 4.4-5.3 mu - hoofdzakelijk flesvormige cheilocysten met cilindrische hals - steel ruw vlokkig in banden - steel niet verkleurend =>sectie Sinapizantia
- steel fijn vlokkig, vooral in bovenste deel, verkleurend vanuit de steelbasis, flesvormige en knotsvormige cheilocystiden => sectie Velutipes
Cheilocystiden zowel aan de top als aan de basis verbreed => Denudata
- Cheilocystiden cilindrisch tot min of meer knotsvormig => sectie Velutipes
Vaalhoedjes in het duinzand
Een habitat van duinzand en kruipwilg beperkt de keus uit de vele vaalhoedjes enorm. Toch blijft het puzzelen voor de leek.
Een paar kanshebbers uit de sectie Hebeloma (dus met gordijn):
Hebeloma dunense = H. collariatum (Geringde wilgenvaalhoed) (sporen 9.5-13x 5.5-7 mu, fijn rimpelig, niet of vaag dextrinoïde
Hebeloma psammophilum (Duinvaalhoed)(sporen 10-13.5x5.5-7.5 mu, iets rimpelig, geen reactie, geen loslatende perispore)
Hebeloma mesophaeum (Tweekleurige vaalhoed) (sporen < 10.5 lang)
Hebeloma nigellum (Kruipwilgvaalhoed zz)
Sleutel Funga Nordica
- Spinnenrag-achtig gordijn aanwezig, vaak vergankelijk
- Steel alleen aan de top vlokkig
- Cheilocystiden met min of meer cilindrisch uiteinde, vaak verbreed aan de basis
- Perispore niet loslatend.
Vergelijk overige secties (waaronder Denudata)
- Geen gordijn
- Steel geheel vlokkig
- Cheilocystiden anders van vorm
- Perispore al dan niet loslatend.
Behorend tot de sectie Denudata
br />
Hebeloma pusillum
Kleur hoed bruin of grijsachtig, sporen bruingeel tot bruin onder de mic
3. Steel?
- tot 1.3 mm breed
- Bij salix in moerasachtig gebied
- hoed gewelfd, kleverig tot slijmerig, kaneelkleurig tot baksteenrood in het centrum, rand bleker
- lamellen soms druppeltjes
- steel 15-40 mm lang, cilindrisch, vlokkig, witachtig
- radijsgeur
- sporen 10-5-13 x 5.5-6.5 mu, smal amandelvormig, licht geruwd, onopvallend dextrinoïd
- cheilocystiden knotsvormig tot gekopt, top 8-10 mu breed
- Zomer tot in de herfst
Bron: Funga Nordica