Radijsvaalhoed

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Radijsvaalhoed (Hebeloma%20crustuliniforme)

De Radijsvaalhoed (H. crustiliniforme) behoort tot de Sectie Denudata.
De vaalhoedjes in deze sectie hebben geen ring, ook is er geen gordijn. De steel is veelal vlokkig. De geur is uiteraard die van radijs. De sporen vertonen geen of nauwelijks een reactie in Melzer′s.

Tot deze groep behoren H. alpinum, H. minus, H. fragilipes, H. helodes, H. lutemse, H. crustuliniforme, H. pusillum, H. hiemale, H. cavipes,

H. crustuliniforme kan een dikke of dunnere steel hebben (groter of kleiner dan 4 mu). De grootte van de hoed varieert van 20 tot 100 mm.
De cheilocystiden zijn aan de top breder dan 7 mu. Het middendeel is niet opvallend ingesnoerd en heeft geen verdikte wanden. De steel is breder dan 5 mu, de sporen zijn gemiddeld breder dan 5.5 mu.

De Radijsvaalhoed heeft een bleek, kaal hoedje met vaak een wat gelig centrum. De hoed is 2-10 cm groot en spreidt vlak uit. De uiterste rand van de hoed blijft nog lange tijd ingerold over de lamellen zitten. Bij jonge exemplaren is het hoedje kleverig.
De lamellen verkleuren naar ′koffie-verkeerd′. De lamellen ′tranen′, de druppeltjes laten bij het ouder worden donkere vlekken achter op de lamellen.
De steel heeft verspreid zittende, witte vlokjes. Aan de top scheidt de steel vaak druppeltjes uit.
Radijsvaalhoeden groeien bij loofbomen en soms naaldbomen en zijn te vinden vanaf de zomer tot in de herfst. Vaak groeien ze in heksenkringen of bogen.

Microscoop
Sporen 9.5-12.5x5-6.5 mu, amandelvormig, wrattig, soms met losgelaten perispore (buitenlaagje), indextrinoide.
Cheilocystiden knotsvormig-stengelachtig, vaak bochtig, top av. 7.5-11 mu breed.
Kenmerken van het geslacht Vaalhoeden  (Hebeloma) waartoe Radijsvaalhoed behoort.

Met hun vaal gekleurde hoedjes - witachtig, vaal oranje- of rozeachtig bruin, umber, kaneel, sepia zijn dan de tinten waar je aan moet denken - zijn de Vaalhoeden niet bepaald de meest spectaculaire paddenstoelen. Het hoedoppervlak is hooguit een weinig hygrofaan, glad, kleverig tot droog.
De lamellen zijn met een tandje of gewoon aangehecht, ze hebben aanvankelijk dezelfde tinten als de hoed, bij rijpheid een typerende koffie-verkeerd-kleur. Bij sommige Vaalhoeden scheiden de lamellen druppeltjes uit. Die tranen laten dan bruine vlekken achter op de lamellen. Een kenmerk om in de gaten te houden bij determinatie.
De steel is vooral aan de top fijn tot grof vlokkig. Vanaf de basis verkleurt de steel vaak naar bruin. Sommige soorten hebben een universeel velum of een ′gordijn′ (partieel velum).
Vaalhoedjes hebben vaak een radijsachtige geur, maar de geur kan ook die van marsepein, cacao, zeep, thee of fruit zijn of gewoon onopvallend.
De sporee is vaalbruin. Niet te verwarren met het oranjebruin van de Gordijnzwammen of geelbruin van de Vezelkoppen.

Vaalhoeden zijn giftig.

Onder de microscoop
De sporen zijn amandelvormig, elliptisch of citroenvormig, glad tot wrattig en versierd met fijne, vertakte ribbels.
Sommige soorten hebben een in meer of mindere mate loslatende perispore (buitenlaagje). De sporen zijn dextrinoïde (kleuren rood) of zonder reactie in Melzer′s.
Er zijn cheilocystiden, zelden pleurocystiden. De hoedhuid is een ixocutis tot een ixotrichoderm. Gespen aanwezig.

Vaalhoedjes groeien op de grond en zijn vaak gebonden aan bepaalde bomen of struiken.

Determineren
  • Velumresten vormen een membraanachtige ring. Steel stevig wortelend. Geur van marsepein => sectie Myxocybe
  • Gordijn spinnenwebachtig aanwezig, maar vergankelijk. Steel aan de top vlokkig. Cheilocystiden cilindrisch, onderste helft verbreed. Perispore laat niet los. =>sectie Hebeloma
  • Geen gordijn - sterke, zoete geur => sectie Sacchariolentia
  • Steel wortelend, geen radijsgeur, lamellen zonder druppels => sectie Myxocybe
  • Steel niet wortelend, geur radijsachtig, cheilocystiden cilindrisch, knotsvormig, met hoofdje of flesvormig - sporen reageren nauwelijks in Melzer′s => sectie Denudata
  • Sporen sterk dextrinoïde en ongeveer 4.4-5.3 mu breed =>Theobromina
  • Sporen breder dan 4.4-5.3 mu - hoofdzakelijk flesvormige cheilocysten met cilindrische hals - steel ruw vlokkig in banden - steel niet verkleurend =>sectie Sinapizantia
    • steel fijn vlokkig, vooral in bovenste deel, verkleurend vanuit de steelbasis, flesvormige en knotsvormige cheilocystiden => sectie Velutipes
  • Cheilocystiden zowel aan de top als aan de basis verbreed => Denudata
  • Cheilocystiden cilindrisch tot min of meer knotsvormig => sectie Velutipes


Vaalhoedjes in het duinzand

Een habitat van duinzand en kruipwilg beperkt de keus uit de vele vaalhoedjes enorm. Toch blijft het puzzelen voor de leek.

Een paar kanshebbers uit de sectie Hebeloma (dus met gordijn):
Hebeloma dunense = H. collariatum (Geringde wilgenvaalhoed) (sporen 9.5-13x 5.5-7 mu, fijn rimpelig, niet of vaag dextrinoïde
Hebeloma psammophilum (Duinvaalhoed)(sporen 10-13.5x5.5-7.5 mu, iets rimpelig, geen reactie, geen loslatende perispore) Hebeloma mesophaeum (Tweekleurige vaalhoed) (sporen < 10.5 lang) Hebeloma nigellum (Kruipwilgvaalhoed zz)



Sleutel Funga Nordica
- Spinnenrag-achtig gordijn aanwezig, vaak vergankelijk
- Steel alleen aan de top vlokkig
- Cheilocystiden met min of meer cilindrisch uiteinde, vaak verbreed aan de basis
- Perispore niet loslatend.

Vergelijk overige secties (waaronder Denudata)
- Geen gordijn
- Steel geheel vlokkig
- Cheilocystiden anders van vorm
- Perispore al dan niet loslatend.

Behorend tot de sectie Denudata
br /> Hebeloma pusillum
Kleur hoed bruin of grijsachtig, sporen bruingeel tot bruin onder de mic
3. Steel?
- tot 1.3 mm breed

- Bij salix in moerasachtig gebied
- hoed gewelfd, kleverig tot slijmerig, kaneelkleurig tot baksteenrood in het centrum, rand bleker
- lamellen soms druppeltjes
- steel 15-40 mm lang, cilindrisch, vlokkig, witachtig
- radijsgeur

- sporen 10-5-13 x 5.5-6.5 mu, smal amandelvormig, licht geruwd, onopvallend dextrinoïd
- cheilocystiden knotsvormig tot gekopt, top 8-10 mu breed
- Zomer tot in de herfst


Bron: Funga Nordica

SPECIFICATIES - radijsvaalhoed
familieGordijnzwammen (Cortinariaceae)
info familieTot deze familie behoort een groot aantal geslachten. De naam is ontleend aan het grootste geslacht binnen de familie, nl. de Cortinaria (gordijnzwammen)
De sporen zijn bruin.
De leden van deze familie hebben een 'gordijn', een spinnenwebachtig weefsel tussen de hoedrand en de top van de steel dat de rijpende sporen beschermt. Dit gordijn, officieel het velum partiale genoemd, is niet hetzelfde als het velum universale, het weefsel dat de nog zeer jonge paddenstoelen omhult en bij het groeien van de paddenstoel scheurt en dan vaak als een beurs aan de voet of als vlokjes of schubjes op de hoed achterblijft.
Het velum partiale is bij jonge paddestoelen vaak nog mooi te zien. Naarmate de hoed groeit scheurt het gordijn. Er blijven restantjes achter op de steel. Deze kleuren vaak bruin tot oranjebruin door de sporen die er op vallen.

Gordijnzwammen groeien op de grond of parasiteren op wortels. Ze zijn er zowel klein als groot.

Geslachten die tot deze familie behoren
  • Cortinarius - gordijnzwammen
  • Gymnopilus - vlamhoeden
  • Hebeloma - vaalhoeden
  • Galerina - mosklokjes
  • Alnicola - zompzwammen
  • Tubaria - donsvoetjes
  • Crepidotus - oorzwammetjes
naam radijsvaalhoed (Hebeloma crustuliniforme)
waar in loof- en naaldbossen
sporeekleur vaalbruin
hoed bleek, beige of wat rossig
steel basis vaak gezwollen, wit, met verspreide, witte vlokjes, zonder velum
plaatjes uitgebocht aangehecht, bleek koffie-verkeerd, snede hakkelig, vaak met donkere vlekjes van de tranen, of druppeltjes