Grasmosklokje

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Grasmosklokje (Galerina%20graminea)

Het Grasmosklokje is een klein, okergeel tot geelbruin mosklokje dat groeit tussen grassen en mossen op kalkrijke grond. De hoed is gestreept, sterk hygrofaan en verblekend bij uitdroging. De steel is fijn vezelig en bleek. Onder de microscoop vallen de kleine sporen op.

Hoed halfbolvormig, later gespreid, tussen mossen in gras Hoed rand en centrum wit berijpt, geeloker tot geelbruin
Lamellen aangehecht tot iets aflopend met tandje, medium tot wijd uiteen, oker
Steel 18-40x1-2(-4) mm, cilindrisch tot iets verbreed aan de voet, grijsgeel tot honinggeel, wit zijdeachtig vezelig, jong met wollige velumrestjes

Sporen 7-9.5(-10)x4-5(-5.5) mum fijn, maar duidelijke geruwd, zonder plage, bleek egel bruin
Cheilocystiden 27-43x5-7x1.5-3x2.5
Caulocystiden over de gehele steel
Pileocystiden aanwezig

Tussen gras en mossen in lanen, parken, zandige duinen enz, kalkrijke grond

Uitgesleuteld mbv FN
Cystiden tibiiform
Sporen > 8 mu lang, glad tot ruw, al dan niet dextrinoid
Basidia 4-sporig
Gespen afwezig
Sporen zonder kiempore, geen reactie in Melzers
Sporen fijn geruwd, dunwandig,
Sporen < 10 mu lang, niet reagerend op KOH
Kenmerken van het geslacht Mosklokje  (Galerina) waartoe Grasmosklokje behoort.

Mosklokjes hebben een mycena-achtig tot collybia-achtig vruchtlichaam, soms met velumresten. De hoedkleur ligt ergens tussen oker en roodbruin.
De lamellen zijn aangehecht. De lamelsnede is wit gewimperd - te zien met loepje.
De steel is droog, vlokkig of kaal, soms met vliezige ring.
De sporen zijn bruinoranje of roestbruin. De sporen zijn aan de top vaak wat uitgerekt en in meer of mindere mate wrattig.
Cystiden zijn altijd aanwezig - de vorm is een belangrijk determinatiekenmerk. Groeit op mos, aarde of hout.

Sommige soorten zijn extreem giftig.

SPECIFICATIES - grasmosklokje
familieGordijnzwammen (Cortinariaceae)
info familieTot deze familie behoort een groot aantal geslachten. De naam is ontleend aan het grootste geslacht binnen de familie, nl. de Cortinaria (gordijnzwammen)
De sporen zijn bruin.
De leden van deze familie hebben een 'gordijn', een spinnenwebachtig weefsel tussen de hoedrand en de top van de steel dat de rijpende sporen beschermt. Dit gordijn, officieel het velum partiale genoemd, is niet hetzelfde als het velum universale, het weefsel dat de nog zeer jonge paddenstoelen omhult en bij het groeien van de paddenstoel scheurt en dan vaak als een beurs aan de voet of als vlokjes of schubjes op de hoed achterblijft.
Het velum partiale is bij jonge paddestoelen vaak nog mooi te zien. Naarmate de hoed groeit scheurt het gordijn. Er blijven restantjes achter op de steel. Deze kleuren vaak bruin tot oranjebruin door de sporen die er op vallen.

Gordijnzwammen groeien op de grond of parasiteren op wortels. Ze zijn er zowel klein als groot.

Geslachten die tot deze familie behoren
  • Cortinarius - gordijnzwammen
  • Gymnopilus - vlamhoeden
  • Hebeloma - vaalhoeden
  • Galerina - mosklokjes
  • Alnicola - zompzwammen
  • Tubaria - donsvoetjes
  • Crepidotus - oorzwammetjes
naam grasmosklokje (Galerina graminea)
waar tussen gras en mossen in lanen, parken, zandige duinen, kalkrijke grond
sporeekleur bruin
hoed 5-15 mm, geeloker-geelbruin, rand en centrum berijpt
steel 18-40x1-2(-4) mm, cilindrisch tot iets verbreed aan de voet, grijsgeel tot honinggeel, wit zijdeachtig vezelig, jong met wollige velumrestjes
plaatjes aangehecht tot iets aflopend met tandje, medium tot wijd uiteen, oker