Duinmostrechterzwam (Clitocybe%20barbularum)

De Duinmostrechterzwam (C. barbularum) kun je van oktober tot maart vinden in de grijze duinen, het duingebied vlak achter de zeereep dat hoofdzakelijk begroeid is met mos en kleine kruidachtige plantjes, duindoorn en kruipwilg.

Hoed 10-20 mm, hygrofaan, doorschijnend gestreept, donker grijsbruin, bleek bij opdrogen, glad tot vettig, soms met aftrekbare hoedhuid.
Lamellen dun, redelijk dicht opeen, kort aflopend, grijsbruin, met effen, gelijk gekleurde lamelsnede.
Steel 14-24x2-3 mm, cilindrisch, donker grijsbruin tot donkerbruin.
Vlees hygrofaan, gelijke kleur als hoed en steel.
Geur melig, smaak melig.
Sporenprint wit.

Sporen 5.0-7.0(-7.5) x 3.0-4.0 (-4.5) mu, Q=1.5-1.8, Qav=1.6-17, glad, niet congofiel, niet cyanofiel, enkel bij gedroogde zwammen, met stompe tot puntige basis. Niet traanvormig.
Geen cheilocystiden.
Pileipellis een ixocutis, 70-110 mu dik, bestaande uit liggende tot opstijgende hyfen, 1-5 mu breed, met geincrusteerd pigment.
Hoedvlees met geincrusteerd pigment.
Gespen aanwezig bij alle septa.

In open kustduinen tussen mos, soms onder naaldbomen op duinzand.

Gestreepte trechterzwam (C. vibecina)
Hoed 10-55 mm, hygrofaan, doorschijnend gestreept of niet, vochtig grijs, grijsbruin tot bruin, wit verblekend bij opdrogen, glad tot iets vettig, rand iets gezwollen bij jonge exemplaren.
Lamellen dun, matig dicht opeen, tot 5 mm breed, aflopend, grijsachtig tot bruinachtig, met gave, gelijk gekleurde lamelsnede.
Steel 15-70 x 2-7 mm, recht tot iets knotsvormig, vaak samengedrukt, gevuld, uiteindelijk hol, zelfde kleur als hoed, jong met witte-gezwollen bedekking, wit-vlokkig. Vlees hygrofaan, gelijke kleur als hoed en steel.
Geur ranzig-melig.
Smaak idem.
Sporenprint wit.


Sporen 4.5-7.0(-7.5) x 3.5-4.5 mu, Q=1.4-1.7, Qav=1.5-1.6 mu, glad, niet cyanofiel, niet congofiel, gedroogd hoofdzakelijk enkelvoudig, maar deels in tetrades, met stompe basis. Basida 20-31x5-7 mu, 4-sporig.
Cheilocystiden afwezig.
Pileipellis een cutis tot zwak ontwikkelde ixocutis met parallelle tot opstijgende hyfen, 2-5 mu breed, met fijn geincrusteerd pigment, vooral bij de septa.
Gespen aanwezig bij alle septa.

In groepen of kringen onder naald- en loofbomen op vochtig afval, moeras en arm grasland.

overgenomen uit Flora Agaricina Neerlandica