Blanke champignonparasol

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Blanke champignonparasol (Leucoagaricus%20leucotites)

Determinatieprobleem - Volgens de Veldgids verkleurt het vlees van de Blanke champignonparasol geel - dat is hier (nog) niet gebeurd.
Alternatief zou dan de Duinparasolzwam zijn, maar die is nooit zo schubbig.
De Rafelige parasolzwam, die min of meer stervormig openbreekt, zou ook een goede kandidaat zijn, maar heeft veel grotere sporen dan hier gemeten.
De Blanke champignonparasol doet wat denken aan een champignon. Let op de kleur van de sporen, deze zijn wit bij de champignonparasol, donkerbruin bij de champignonnen
De hoed is wit en breekt bij het ouder worden open in grijzige of gelige plakjes. Ze steken af tegen de ondergrond.
De lamellen staan vrij en zijn wit en iets buikig. Soms iets rossig, vooral bij aanraking.
De steel heeft een stevige, wollig-vliezige ring. De kleur is wit, bij ouderdom wat grijzig.

Sporen 7.5-11 x 5.0-7.0 mu, ellips- tot amandelvormig, met kleurloze, verdikte wand met duidelijke apicale kiempore, dextrinoid.
De Wortelende champignonsparasol heeft sporen zonder kiempore. En bovendien een bleekbruine tot grijze vezelig-schubbige hoed.

De Duinparasolzwam is minder robuust en heeft veel grotere sporen.
Kenmerken van het geslacht Champignonparasollen  (Leucoagaricus) waartoe Blanke champignonparasol behoort.

Oorspronkelijk viel dit geslacht onder Leucocoprinus. Inmiddels is het een zelfstandig geslacht.
De vruchtlichamen zijn parasol- tot champignonachtig van vorm. De hoed droog, zijdeachtig of opengebarsten in opstaande schubjes of vezels. De steel is knotsvormig, vaak met schubbige banden in de kleur van de hoed. De steel heeft een ring.
De sporenprint is wit

SPECIFICATIES - blanke_champignonparasol
familieAgaricaceae (Agaricaceae)
info familieHiertoe behoren o.a. Parasolzwammen, Champignonparasols, Poederparasols. Inmiddels worden ook de Bovisten tot deze familie gerekend.
naam blanke_champignonparasol (Leucoagaricus leucotites)
waar in grijze duinen, elders in tuinen en parken e.d
sporeekleur wit
hoed 35-200 mm, halfbolvormig tot gewelfd met rechte rand, wit, droog, oppervlak openbrekend in grijzige plakjes
steel cilindrisch, basis bij ouderdom wat grijzig, ring stevig, vliezig-wollig met verdikte rand
plaatjes vrij dichtopeen, vrij, iets buikig, creme of grijzig met roze tint