Zonnerussula

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Zonnerussula (Russula%20solaris)

De Zonnerussula heeft inderdaad een zonnig kleurtje, het meest kenmerkend is echter de lichte, soms bijna witte rand van de hoed. Bij oudere exemplaren is de hoedrand vaak radiair gegroefd. De rand is niet doorschijnend gestreept. De lamellen zijn wittig, later creèmekleurig. De steel is iets korter dan de hoed, heeft geen velum, het oppervlak is droog en min of meer glad, wit, bij beschadiging geel vlekkend. Het vlees is wit en bros. De paddestoel geurt naar mosterd (volgens Gerhardt naar ingeblikte appelmoes), de smaak is scherp.

Om verwisseling met andere gele russula′s te voorkomen, is het handig om een sporenprint te maken. Die andere gele russula′s, zoals bijv. de Geelwitte, de Beuken-, de zeldzame Citroengele, hebben een witte sporee. De Gele berkenrussula een okergele sporenprint, maar groeit echter bij berken. Onze zonnerussula in oude beukenbossen.

Kenmerken van het geslacht Russula  (Russula) waartoe Zonnerussula behoort.

Russula′s geven bij kneuzing geen melksap af zoals de tot deze familie behorende melkzwammen. De lamellen zijn aangehecht en kenmerkend doordat er geen korte tussenlamellen zijn. De sporen zijn wit tot dooiergeel. De steel is cilindrisch tot knotsvormig.
Het determineren van Russula′s is vooral een kwestie van proeven en ruiken, de hoedhuid aftrekken en krassen met het toversteentje.
Toversteentjes zijn kristallen ijzersulfaat. Ze zijn niet in de handel verkrijgbaar. Je schijnt ze te kunnen maken door roestige spijkers een tijdje in mosdoder te leggen.

SPECIFICATIES - zonnerussula
familieRussula (Russulaceae)
info familieDe bekendste geslachten uit de Russula-familie zijn de Russula's en de Melkzwammen.
De Russula's zijn vrij gemakkelijk te herkennen aan de strakke plaatjes die alle tot aan de steel lopen. De Melkzwammen geven sap (melk) af bij beschadiging. De plaatjes zijn meestal trechtervormig aangehecht.
naam zonnerussula (Russula solaris)
waar in lanen, onder oude beuken, op matig voedselrijke, vaak lemige bodems
sporeekleur crème
hoed 2-5 cm breed, stralend goudgeel tot chromaatgeel, rand vaak wat lichter, dunvlezig, hoedrand geribd
steel iets korter dan de hoed, geen velum, oppervlak droog, glad, wit, bij beschadiging geel vlekkend
plaatjes lang wit blijvend, daarna geel