Gewone viltkop sl 2021

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Gewone viltkop sl 2021 (Inocybe%20dulcamara%20sl)

De Gewone viltkop behoort tot de subgroep Mallocybe.

Uiterlijk van deze groep
Steel korter dan de diameter van de hoed. Hoed viltig tot schubbig, niet of nauwelijks radiair vezelig.
Microscopische kenmerken voor deze groep zijn het ontbreken van pleurocystiden. De basidia bevatten bruinig pigment. De sporen hebben een stompe top en zijn eivormig tot boonvormig. De cheilocystiden ontstaan vanuit het subhymenium en niet vanuit het hymenium zoals bij soorten die behoren tot de subgroep Inosperma. De cheilocystiden zijn vaak gesepteerd, de eindcel is vaak opvallend dik.

Tot deze groep behoren
  • I. terrigena (Schubbige viltkop), met opvallend schubbige steel en duidelijke ring. Zeer zeldzaam in Nederland
  • I. stenospora (sporen raketvormig) - De Verspreidingsatlas kent hem niet.
  • I. arthrocystis (Bedrieglijke viltkop), cheilocystiden vormen een ketting van cellen. Bij Salix herbacea. Uiterst zeldzaam in Nederland
  • I. heimii (Duinviltkop), sporen cylindrisch-boonvormig, Q>2; ringzone op de steel, hoed 20-70 mm, viltig, bij ouder worden centrum schubbig, olijf- tot geelbruin. Sporen 9-12 (-15) x 4.5-6 (-7.5) mu. Cheilocystiden 35-50x10-15 mu, knots-spindelvormig. In kustduinen bij Pinus. Uiterst zeldzaam.
  • I. malencontii - "Orangebrauner Risspilze"alpiene soort, niet in Nederland . De Nederlandse Oranjebruine vezelkop is Inocybe vaccina. In bermen en op zandige plekken in het bos, meestal bij Salix
  • I. subtraminipes - alpiene soort, niet in Nederland - heldergeel vlees in steelvoet
  • I. gymnocarpa - niet in Nederland
  • I. myriadophylla - niet in Nederland
  • I. leucoblema (Bleekhoedviltkop)- slechts enkele vondsten in Nederland
  • I. leucoloma - niet in Nederland
  • I. agardhii (Geringde viltkop) - velum vormt een vezelige, min of meer blijvende ring op de steel. Groeit vaak in bundeltjes. Hoed 20-80 mm, vezelig-viltig, niet opvallend schubbig, gelig oker, verkleurend naar okerbruin bij het ouder worden. Lamellen bleek okerachtig oranjebruin, uiteindelijk bruin lederkleurig met witte lamelsnede. Sporen 8-11x5-6.5 mu, cheilocystiden 15-30x1-18- mu, meestal knotsvormig. Bij Salix - in bermen bij Salix caprea (Boswilg), in de duinen bij Salix repens (kruipwilg). Matig algemeen.
  • I. fuscomarginata (Bruinsnedeviltkop) - hoed 10-30 mm, vezelig-schubbig, sigaarbruin, cortina vergankelijk, soms een dunne ringzone vormend. Sporen 9-13x5.5-7.5 mm, eivormig-boonvormig. Basidia 4- en 2-sporig. Cheilocystiden breed knotsvormig. Bij loof- en naaldbomen, vaak in bermen, kalkrijk. Zeer zeldzaam in Nederland.
  • I. latispora (syn. I. dulcamara var latispora) - Sporen breed ellipsvormig, bij hoge uitzondering boonvormig, 8-11x6-7.5 mu, Q=1.3-1.6. Bij Salix
  • I. dulcamara (Gewone viltkop) - sporen 8-11 x 5 mu, maar groter bij 2-sporige basidia, min of meer boonvormig, nogal variabel. Hoed 10-40 mm, gewelfd met naar binnen gebogen rand, al dan niet met lage, stompe umbo, wollig-viltig, soms schubbig, okerbruin - lamellen bruinig - steel 20-60 x 2-8 mm, recht, vezelig, soms met dunne, vergankelijke ring. Cheilocystiden 30-50x10-20 mu, knotsvormig tot cilindrisch. Meestal bij Salix, soms in naaldbossen, vaak in bermen en op zanderige plaatsen.
    I. dulcamara is een zeer gevarieerde soort en omvat meerdere, moeilijk af te bakenen taxa
Bron: Funga Nordica

Kort samengevat zijn het meest aannemelijk voor het kustgebied de Gewone viltkop (I. dulcamara) bij Salix en de Geringde viltkop (I. agardhii) bij Salix repens (Kruipwilg). Bij Pinus komt de Duinviltkop (I. heimii) in aanmerking, maar deze soort is een stuk zeldzamer.

Vezelkoppen bij kruipwilg (Salix repens) in de grijze duinen
In Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet 21 wordt een sleutel gegeven voor de vezelkoppen die men kan vinden bij de kruipwilg in de grijze duinen. Zonder microscoop gaat het echter ook hier niet lukken de determinatie tot een goed einde te brengen.

- Geen pleurocystiden, cheilocystiden zonder kristallen, dunwandig en gladde sporen leiden naar de Duinspleetvezelkop (I. arenicola), Geelbruine spleetvezelkop (I.rimosa) en de Sombere spleetvezelkop (I.umbrinella). Opvallend zijn de lamelsnede met witvlokkige snede en de radiair vezelige tot gespleten hoed.
Is de lamelsnede niet afwijkend gekleurd en de hoed niet radiair gespleten, maar meer wollig of schubbig dan leidt de weg naar de Dulcamara-groep (de Viltkoppen). Binnen deze groep zijn de Bruinsnedeviltkop (I. fuscomarginata), Bedrieglijke viltkop (I. arthrocystis), Gewone viltkop (I. dulcamara), Duinviltkop (I. heimii)en de Geringde viltkop (I.agardhii) kandidaten.

- Met pleurocystiden, dikwandig en met kristallen en gladde of knobbelig-hoekige sporen is er de keuze uit de Geelbruine duinvezelkop (I. dunensis), Stinkvezelkop (I. grammata) (soms bij kruipwilg), Sombere aarddrager (I. splendens var phaeoleuca), Zandpadvezelkop (I. lacera), Kleine duinvezelkop (I. vulpinella), Grote duinvezelkop (I. serotina), Grootsporige vezelkop (I. similis) en de Slanke roodpootvezelkop (I. exilis).

Verschil I. heimii en I. dulcamara (Duinviltkop en Gewone viltkop)
Zie Nieuwsbrief Paddenstoelenmeetnetten 20
1a. Relatief fors, hoed 20?85 mm breed, schubbig tot zeer sterk viltig. Steel met duidelijke cortina-zone. Geur aardachtig, soms iets naar honing. Plaatjes okerbruin, daarna zeer donker bruin. Sporen 9-12(-15) x 4,5?6(-7,5) mu, Q ≥ 2, cilindrisch-boonvormig (phaseoliform), soms min of meer projectielvormig als in de Zandpadvezelkop (I. lacera) ==> Duinviltkop (I. heimii)
1b. Relatief klein, hoed 15?40 mm, viltig, niet zo sterk schubbig. Steel zonder of met heel zwakke cortina-zone. Geur vrijwel ontbrekend. Plaatjes bleek, dan donkerbruin. Sporen 8-11 x 5 mu, Q ≤ 2, boonvormig (phaseoliform) ==> Gewone viltkop (I. dulcamara)
Kenmerken van het geslacht Vezelkoppen  (Inocybe ) waartoe Gewone viltkop sl 2021 behoort.

Tot de nieuwe familie Inocybaceae (Vezelkoppen) behoren o.a. de geslachten Mallocybe, Inosperma, Pseudosperma, Inocybe.

Mallocybe
  • Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en zonder amorfe kap, vaak gesepteerd, eindcel vaak dik
  • Cystiden ontstaan direct uit de hyfen van het lamellenvlees
  • Geen pleurocystiden
  • Basidia met meer of minder bruin pigment
  • Lamellen breed aangehecht of iets aflopend, jong geel, oker, olijf, geelbruin of olijfbruin
  • Steel relatief kort, vaak korter dan hoedbreedte
  • Hoedoppervlak glad, viltig, wollig, fijn schubbig, niet gebarsten, bruin verkleurend met KOH of ammonniak
  • Geur nooit spermatisch
  • Sporen glad, met afgeronde apex, ook eivormig, boonvormig of langwerpig ellipsvormig
Tot dit geslacht behoren I. arthrocystis (Bedrieglijke viltkop), I. dulcamara (Gewone viltkop), I. fuscomarginata (Bruinsnedeviltkop), I. heimii (Duinviltkop), I. leucoblema (Bleekhoedviltkop), I. squarrosa (Dwergviltkop) en I. terrigena (Schubbige viltkop).

Inosperma
  • Basidia hyalien of met meer of minder geelbruin pigment
  • Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
  • Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
  • Geen pleurocystiden
  • Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig
  • Steel vaak langer dan de hoedbreedte
  • Hoed viltig, ingegroeid vezelig, wollig, schubbig
  • Geur niet spermatisch
Tot dit geslacht behoren I. adaequatum, I. bongardii, I. calamistratum, I. cervicolor, I. cookei, I.erubescens, I.fulvum, I.maculatum, I.pisciodorum, I. quietiodor.

Pseudosperma
  • Basidia incidenteel met geelbruin pigment
  • Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
  • Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
  • Geen pleurocystiden
  • Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig of langwerpig ellipsvormig
  • Steel vaak langer dan de hoedbreedte
  • Hoed radiaal vezelig, grof vezelig, gebarsten, radiaal barstig of slechts aan de rand en in het midden schubbig
  • Geur deels spermatisch
Tot dit geslacht behoren o.a. I. arenicola (Duinspleetvezelkop), I. obsoletum (Bleke spleetvezelkop), I. perlatum (Grijsbruine spleetvezelkop), I. rimosum (Geelbruine spleetvezelkop), I. squamata (Populiervezelkop), I. umbrinella (Sombere spleetvezelkop).

Inocybe - de groep kent gladsporige en knobbelsporige soorten.

Knobbelsporige en gladsporige vezelkoppen
  • Sporen zijn hoekig, stervormig of echt knobbelig of glad.
  • Basidia zonder bruin pigment.
  • Cystiden zijn meestal dikwandig en hebben een amorfe top met of zonder kristallen. Er tussen staan vaak paracystiden, cellen zonder kristallen en amorfe kap.
  • Er zijn meestal ook pleurocystiden.
  • Steel is niet opvallend kort.
  • De geur deels spermatisch.
Tot de gladsporige behoren o.a. I. lacera (Zandpadvezelkop) en I. vulpinella (Kleine duinvezelkop), I. geophylla (Witte satijnvezelkop), I. serotina (Grote duinvezelkop), I. splendens (Aarddrager)
Tot de knobbelsporige behoort o.a. I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop)

Zie www.inocybe.org voor een beschrijving van de soorten.
In Coolia 49/1 vind je een sleutel voor de knobbelsporige vezelkoppen.

SPECIFICATIES - gewone_viltkop_sl_2021
familieVezelkoppen (Inocybaceae)
info familieDe Inocybaceae (Vezelkoppen) werden tot voor kort ingedeeld bij de Cortinariaceae (Gordijnzwammen). Inmiddels zijn ze bevorderd tot een eigen familie.
De familie wordt tegenwoordig opgedeeld in 7 clades.

Inocybe, Inosperma, Mallocybe, Pseudosperma, Tubariomyes, Auritella en Nothocybe. De laatste 3 komen niet in West-Europa voor.

Vezelkoppen herken je aan het min of meer vezelige, soms gebarsten of schubbige, droge hoedje, de bruine sporen en vaak ook aan de geur. De geur kan spermatisch, fruitig, zoet, aromatisch, geraniumachtig zijn, maar er komen ook reukloze soorten voor. Vaalhoedjes (Hebeloma) lijken wel op de vezelkoppen, maar ze hebben een gladde hoed, ruiken vaak radijsachtig en de sporenmassa is valer bruin van kleur. De eveneens wat gelijkende Gordijnzwammen (Cortinarius) onderscheiden zich vooral door de warmere kleur van de sporenmassa.
Vezelkoppen groeien op de grond.
Onderzoek naar de Inocybaceae is nog in volle gang, er lijkt nog veel onduidelijkheid te zijn over de soort.
naam gewone_viltkop_sl_2021 (Inocybe dulcamara sl)
waar loofbos, arm zand
sporeekleur bruin
hoed tot 5 cm groot, glad tot fijnviltig, vos- tot roodbruin
steel hol, vaak met vage ring
plaatjes bruin