Duinmosklokje

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Duinmosklokje (Galerina%20unicialis)

Duinmosklokje - G. unicialis

Het Duinmosklokje is alleen microscopisch te onderscheiden van andere soorten uit de groep Galerina marginata.

Kenmerkend voor het Duinmosklokje zijn dan de cheilocystiden met lange, dunne hals en het ontbreken van pleurocystiden.

De sporen zijn niet calyptrate (met een soort flapjes langs het strandje - de plage)

Sporen <10 mu

Op de grond tussen gras en kruiden - in zandduinen en onbemeste weiden

Hoed 5-22(-30) mm, breed conisch of bolrond, later vlak, ingedeukt bij ouderdom, rand omgeslagen, niet of vaag doorschijnend gestreept. Glanzend, iets kleverig bij vocht, donker geelbruin tot dof roestbruin

Lamellen aangehecht tot iets aflopend met tandje, bleek geelbruin tot roestbruin

Steel cilindrisch of iets dikker naar beneden toe, vaak gekromd, okerbruin aan de top, naar beneden toe donker roodbruin - met bleke vezelige, bijna vliezigachtige ring of opvallende ringzone waaronder vezeltjes en gordeltjes

Sporen 7.5-9.5 (-10.5) x 4.5-5.5 (-6.5) mu, amandelvormig-ellipsvormig, zelden uitgerekt aan de top, ruw versierd met wratten en korstjes, met duidelijke plage, perispore niet los

Bron: Funga Nordica

Kenmerkend voor Galerina marginata s.l. - het Bundelmosklokje - zijn de min of meer geringde steel (8-20 mu breed), de aanwezigheid van pleurocystiden en matig tot zeer ruwe sporen 8.5-10.5X5-6.5 mu, die donker worden in KOH, en de min of meer loszittende exospore.

Er zijn 5 verschillende mosklokjes met geringde steel die op de grond leven. Zie verder

Notes on Agaricales-II C. Bas Rijksherbarium, Leiden
Kenmerken van het geslacht Mosklokje  (Galerina) waartoe Duinmosklokje behoort.

Mosklokjes hebben een mycena-achtig tot collybia-achtig vruchtlichaam, soms met velumresten. De hoedkleur ligt ergens tussen oker en roodbruin.
De lamellen zijn aangehecht. De lamelsnede is wit gewimperd - te zien met loepje.
De steel is droog, vlokkig of kaal, soms met vliezige ring.
De sporen zijn bruinoranje of roestbruin. De sporen zijn aan de top vaak wat uitgerekt en in meer of mindere mate wrattig.
Cystiden zijn altijd aanwezig - de vorm is een belangrijk determinatiekenmerk. Groeit op mos, aarde of hout.

Sommige soorten zijn extreem giftig.

SPECIFICATIES - duinmosklokje
familieGordijnzwammen (Cortinariaceae)
info familieTot deze familie behoort een groot aantal geslachten. De naam is ontleend aan het grootste geslacht binnen de familie, nl. de Cortinaria (gordijnzwammen)
De sporen zijn bruin.
De leden van deze familie hebben een 'gordijn', een spinnenwebachtig weefsel tussen de hoedrand en de top van de steel dat de rijpende sporen beschermt. Dit gordijn, officieel het velum partiale genoemd, is niet hetzelfde als het velum universale, het weefsel dat de nog zeer jonge paddenstoelen omhult en bij het groeien van de paddenstoel scheurt en dan vaak als een beurs aan de voet of als vlokjes of schubjes op de hoed achterblijft.
Het velum partiale is bij jonge paddestoelen vaak nog mooi te zien. Naarmate de hoed groeit scheurt het gordijn. Er blijven restantjes achter op de steel. Deze kleuren vaak bruin tot oranjebruin door de sporen die er op vallen.

Gordijnzwammen groeien op de grond of parasiteren op wortels. Ze zijn er zowel klein als groot.

Geslachten die tot deze familie behoren
  • Cortinarius - gordijnzwammen
  • Gymnopilus - vlamhoeden
  • Hebeloma - vaalhoeden
  • Galerina - mosklokjes
  • Alnicola - zompzwammen
  • Tubaria - donsvoetjes
  • Crepidotus - oorzwammetjes
naam duinmosklokje (Galerina unicialis)
waar kustduinen, zand, droog - tussen grassen en kruiden
sporeekleur bruibn
hoed 5-22 mm, breed conisch tot halfbolrond, hoedrand lang ingekruld, nauwelijks gestreept, iets kleverig, donker geelbruin tot vaal roestbruin
steel 12-40x 0.8x3(-5) mm, cilindrisch of iets dikker naar de voet toe, vaak gebogen, okerbruin aan de top, naar beneden toe donker roodbruin, met een bleke, vezelige, vliezige ring of een duidelijke ringzone met gordels en en vezels er onder
plaatjes breed tot smal aangehecht of aflopend met een smal tandje, bleek geelbruin tot roestbruin