Blonde vezelkop

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Blonde vezelkop (Inocybe%20sindonia)

De Blonde vezelkop (Inocybe sindonia) is een algemene vezelkop die ectomycorrhiza vormt met loof- en naaldbomen in bossen, bosranden, lanen en plantsoenen. Kenmerkend zijn de bleke hoedkleur (wit, isabel, bleekgrijzig oker tot okerbruin), de dradige velumrestjes langs de hoedrand en bij oudere exemplaren de opkrullende, aan de top bruinige vezeldeeltjes. De steel is in de bovenste helft fijn bepoederd, in de onderste helft meer vezelig en bij de voet wiltviltig. De geur wordt wel omschreven als die van een natte hond of een wasruimte. De Blonde vezelkop verschijnt pas vanaf de 2e helft van september.

De hoed is tot 5 cm groot, meestal beige gekleurd, bij het ouder worden met vooral in het centrum een okerkleurige zweem. De hoed is bij jonge exemplaren conisch tot vlak-gewelfd met een papilachtige umbo, bij oudere exemplaren vaak bijna vlak, al dan niet met umbo. Het oppervlak is radiaal vezelig. Bij het ouder worden wijkend deze vezels niet uiteen, maar breken in de breedte en krullen dan als schaafselkrullen omhoog. De uiteinden van de krullen zijn vaak wat donkerder van kleur dan de rest van de hoed (bruin). Er is geen velipellis.

De lamellen zijn met een tandje aangehecht en wittig tot bruinig gekleurd. Lamelsnede gewimperd, wit of van gelijke kleur.

Steel 25-100x2-8 mm groot, cilindrisch, voet knotsvormig tot knolvormig, maar nooit gerand, wittig, aan de top vaak met rossige tint, bij het ouder worden kan vooral het onderste deel wat gelig tot rossig bruin worden. De steel is tot halverwege, maar soms ook tot aan de voet berijpt. De berijping in het onderste deel is dan echter meer haarachtig. De voet is witviltig. Op de steel zitten geen cortinaresten.

De geur is wat zurig spermatisch, het vlees is wittig.

Sporen 7.0-9.5 x 4.0-5.5 mu, gemiddeld 7.8-9.0x4.5-5.2 mu, Q=1.6-1.9(-2.0), glad, subamandelvormig, met subconische apex.
Pleurocystiden (53-0)54-94(-108) x (10-)11-18 mu, (slank) cilindrisch tot slank spindelvormig, een minderheid subflesvormig, maar nooit echt 100% flesvormig. De wanden zijn tot 3.0 mu dik, bleek tot heldergeel. Aan de top zitten kristallen. Pleurocystiden zijn uitbundig aanwezig.
Paracystiden ballonvormig tot breed knotsvormig, dunwandig, kleurloos en talrijk.
Basidia 26-34 x 7.10 mu, 4-sporig, soms ook 2-sporig.
Caulocystiden tot over het midden aanwezig, min of meer gelijk aan cheilocystiden en gemengd met cauloparacystiden. De caulocystiden op het onderste deel van de steel zijn sterk gedifferentieerd haarachtig en er zijn geen cauloparacystiden aanwezig.

Te vinden bij loof- en naaldbomen op kalkrijke grond (Den. Spar, Beuk, Eik, Berk en Linde).

Inocybe sindonia verschijnt gewoonlijk pas vanaf de 2e helft van september en is daarmee een van de laatst verschijnende Inocybes van het jaar.

Zie ook A revision of de Genus Inocybe in Europe - I. Subgenus Inosperma and the smooth-spored species of subgenus Inocybe door Th. W. Kuyper, 12 december 1986


Volgens The Genus Inocybe in Montana Aspen Stands

Wit tot licht gekleurd vruchtlichaam
Vruchtlichaam niet zalmkleurig verkleurend bij ouderdom
Geur van natte hond of wasruimte
Sporen (sub)amandelvormig
Hoed ondiep convex of bijna vlak, wit bleek bruinig, glad of iets radiaal vezelig
Lamellen gebogen, breed, wit, lichtbruin, soms met gele of grijze zweem
Steel cilindrisch, stevig, gestreept, wit en roze aan de top
Sporen 8.5-10 x 4.5-5.5 mu
Pleurocystiden lang en smal
==> I. sindonia

Hoed 15-45 mm in doorsnede, halfbolvormig tot convex, later ondiep conisch convex, vlak of met omhoog gekrulde rand. Jong zonder umbo, volwassen soms met kleine umbo, wit, cream, beige, lichtbruin, vettig of droog, glad of iets radiaal vezelig. Vezels niet uiteen wijkend, maar brekend (waardoor krullen ontstaan). Hoedrand niet barstend.

Lamellen met tandje aangehecht, als ribbeltjes aflopend op de steel, breed, wit, cream, lichtbruin of met gele-grijze zweem. De lamellen blijven licht van kleur.

Steel 10-40(-50)x2-5 mm, robuust, van gelijke dikte of iets verbreed naar de voet toe, wit cream, top waterig oranje of roze, onopvallend berijpt tot 1/6 - 1/3 van de lengte, duidelijk gestreept, vooral aan de top, overige deel bedekt met haren in lengterichting.

Cortina wit, vlees wit, vleeskleurig in de steeltop.
Geur naar natte hond of anders onaangenaam.

Sporenprint bruin
Meestal 4-sporig, soms 2-sporig.
Sporen 8.5-10x4.5-5.5 mu, (sub)amandelvormig met subconische tot stompe top, minder vaak regelmatig, een aantal opvallend groter (12-5.5 mu), glad,
Pleurocystiden talrijk (63-90x12-18 mu) smal spindelvormig met pedicel (steeltje), top met kristallen. Wanden 2-4(-5) mu dik, bleek tot helder geel.
Paracystiden 18x11 mu, knotsvormig, dunwandig.
Cheilocystiden als pleurocystiden.
Caulocystiden als pleurocystidia, in clusters met paracystiden
Pileipellis parallel, hyfen 9-12(_20) mu, opgeblazen, met geelbruine inhoud, wanden glad.
Gespen aanwezig
Met diverse loofbomen en naaldbomen, op vochtige, kleiachtige bodem.
Kenmerken van het geslacht Vezelkoppen  (Inocybe ) waartoe Blonde vezelkop behoort.

Tot de nieuwe familie Inocybaceae (Vezelkoppen) behoren o.a. de geslachten Mallocybe, Inosperma, Pseudosperma, Inocybe.

Mallocybe
  • Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en zonder amorfe kap, vaak gesepteerd, eindcel vaak dik
  • Cystiden ontstaan direct uit de hyfen van het lamellenvlees
  • Geen pleurocystiden
  • Basidia met meer of minder bruin pigment
  • Lamellen breed aangehecht of iets aflopend, jong geel, oker, olijf, geelbruin of olijfbruin
  • Steel relatief kort, vaak korter dan hoedbreedte
  • Hoedoppervlak glad, viltig, wollig, fijn schubbig, niet gebarsten, bruin verkleurend met KOH of ammonniak
  • Geur nooit spermatisch
  • Sporen glad, met afgeronde apex, ook eivormig, boonvormig of langwerpig ellipsvormig
Tot dit geslacht behoren I. arthrocystis (Bedrieglijke viltkop), I. dulcamara (Gewone viltkop), I. fuscomarginata (Bruinsnedeviltkop), I. heimii (Duinviltkop), I. leucoblema (Bleekhoedviltkop), I. squarrosa (Dwergviltkop) en I. terrigena (Schubbige viltkop).

Inosperma
  • Basidia hyalien of met meer of minder geelbruin pigment
  • Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
  • Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
  • Geen pleurocystiden
  • Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig
  • Steel vaak langer dan de hoedbreedte
  • Hoed viltig, ingegroeid vezelig, wollig, schubbig
  • Geur niet spermatisch
Tot dit geslacht behoren I. adaequatum, I. bongardii, I. calamistratum, I. cervicolor, I. cookei, I.erubescens, I.fulvum, I.maculatum, I.pisciodorum, I. quietiodor.

Pseudosperma
  • Basidia incidenteel met geelbruin pigment
  • Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
  • Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
  • Geen pleurocystiden
  • Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig of langwerpig ellipsvormig
  • Steel vaak langer dan de hoedbreedte
  • Hoed radiaal vezelig, grof vezelig, gebarsten, radiaal barstig of slechts aan de rand en in het midden schubbig
  • Geur deels spermatisch
Tot dit geslacht behoren o.a. I. arenicola (Duinspleetvezelkop), I. obsoletum (Bleke spleetvezelkop), I. perlatum (Grijsbruine spleetvezelkop), I. rimosum (Geelbruine spleetvezelkop), I. squamata (Populiervezelkop), I. umbrinella (Sombere spleetvezelkop).

Inocybe - de groep kent gladsporige en knobbelsporige soorten.

Knobbelsporige en gladsporige vezelkoppen
  • Sporen zijn hoekig, stervormig of echt knobbelig of glad.
  • Basidia zonder bruin pigment.
  • Cystiden zijn meestal dikwandig en hebben een amorfe top met of zonder kristallen. Er tussen staan vaak paracystiden, cellen zonder kristallen en amorfe kap.
  • Er zijn meestal ook pleurocystiden.
  • Steel is niet opvallend kort.
  • De geur deels spermatisch.
Tot de gladsporige behoren o.a. I. lacera (Zandpadvezelkop) en I. vulpinella (Kleine duinvezelkop), I. geophylla (Witte satijnvezelkop), I. serotina (Grote duinvezelkop), I. splendens (Aarddrager)
Tot de knobbelsporige behoort o.a. I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop)

Zie www.inocybe.org voor een beschrijving van de soorten.
In Coolia 49/1 vind je een sleutel voor de knobbelsporige vezelkoppen.

SPECIFICATIES - blonde_vezelkop
familieVezelkoppen (Inocybaceae)
info familieDe Inocybaceae (Vezelkoppen) werden tot voor kort ingedeeld bij de Cortinariaceae (Gordijnzwammen). Inmiddels zijn ze bevorderd tot een eigen familie.
De familie wordt tegenwoordig opgedeeld in 7 clades.

Inocybe, Inosperma, Mallocybe, Pseudosperma, Tubariomyes, Auritella en Nothocybe. De laatste 3 komen niet in West-Europa voor.

Vezelkoppen herken je aan het min of meer vezelige, soms gebarsten of schubbige, droge hoedje, de bruine sporen en vaak ook aan de geur. De geur kan spermatisch, fruitig, zoet, aromatisch, geraniumachtig zijn, maar er komen ook reukloze soorten voor. Vaalhoedjes (Hebeloma) lijken wel op de vezelkoppen, maar ze hebben een gladde hoed, ruiken vaak radijsachtig en de sporenmassa is valer bruin van kleur. De eveneens wat gelijkende Gordijnzwammen (Cortinarius) onderscheiden zich vooral door de warmere kleur van de sporenmassa.
Vezelkoppen groeien op de grond.
Onderzoek naar de Inocybaceae is nog in volle gang, er lijkt nog veel onduidelijkheid te zijn over de soort.
naam blonde_vezelkop (Inocybe sindonia)
waar ectomycorrhiza vormend met loof- en naaldbomen, op kalkhoudende bodem, in bossen, bosranden lanen en plantsoenen
sporeekleur bruin
hoed 2-7 cxm, kegel- tot eikelvormig, later tot bijna vlak met umbo, oppervlak vezelig tot iets schubbig, rand met velumdraadjes, bleek, wit tot beige of bleek okerbruinig, niet doorschijnend gestreept, niet hygrofaan
steel tot 1,5 maal zo lang als hoeddia., 2-8 mm dik, basis soms knotsvormig verdikt, bovenste helft fijn bepoederd, met of zonder cortina, basis met wit vilt, kleur als van de hoed
plaatjes lamellen opstijgend, smal aangehecht, wittig, later bruinig grijs