Conocybe siliginea en C. rickenii - 2 soorten of varianten van 1 soort? De geleerden zijn er ook bij deze paddestoeltjes nog niet uit.
Conocybe siliginea (Vaal breeksteeltje) wordt gekenmerkt door de bleke, fluwelige, niet-gestreepte hoed, de fluwelige steel zonder lecythiforme caulocystiden, 2-sporige basidia en grote sporen ((10.5-)12.0-19.0(-22.5) x 7.0-10.5 nm).
De soort is nogal variabel wat betreft formaat en algeheel uiterlijk.
De hoed varieert van 5 tot 30(-40 mu), de steel van 15 tot 80(-100) x 1-4 mm.
Op basis van deze verschillen wordt onderscheid gemaakt tussen 2 soorten, C. siliginea met kleine vruchtlichamen en C. rickenii met grotere vruchtlichamen. C. siligninea komt dan vooral voor op mest en compost, terwijl C. rickenii meer voorkomt op vruchtbare grond in velden, tuinen en ruderale gebieden.
Echter, volgens E. Arnolds in
Notulae ad Floram agaricinam neerlandicam — XL. New combinations in Conocybe and Pholiotina zijn er meer verschillen tussen de twee. C. rickenii (Bleek breeksteeltje) heeft vaak een glanzend, wat vettig aandoend hoedoppervlak en de kleur is wat donkerder , vaak met een olijftint.
Microscopisch verschillen beide soorten niet. De auteur beschouwt C. rickenii als een ′forma′ van C. siligninea.
De Funga Nordica noemt ze als 2 aparte soorten.
Kenmerken van het geslacht Breeksteeltjes (Conocybe) waartoe Bleek breeksteeltje behoort.
Tere, vaak langgesteelde, izabelkleurige, bleek gele of cremekleurige, of geel- of rossig bruine paddestoelen. Hoed klok- of kegelvormig tot gewelfd-uitgespreid. Soms met vliezige ring.
Sporeekleur geel- of okerbruin.
In Nederland komen ongeveer 60 soorten voor. Meestal moet de microscoop er aan te pas komen om ze op naam te brengen.